les 18 Flashcards

(41 cards)

1
Q

celcommunicatie:
4 mechanismen

A

direct celcontact
synaptisch contact: mbv neurotransmitters
endocriene signalering
paracriene signalering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

endocriene signalering

A

mbv hormonen
bestemming kan ver van bron zijn, receptoren voor hormoon om te reageren
endocrien stelsel: alle organen en weefsels die hormonen produceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

paracriene signalering

A

mbv paracriene regulatoren
niet getransporteerd door bloed
dichtbij elkaar (vb. 1 orgaan)
in meeste organen:
- groeifactoren: proteïne die groei en celdeling stimuleren
- cytokines: regulatie van celdeling en celdifferentiatie in immuunsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

paracriene regulatoren

A
  1. prostaglandines: vetzuurderivaten, reguleren contractie van gladde spieren, longfunctie, geboorte,synthese geïnhibeerd door aspirine en ibuprofen
  2. NO dilateert slagaders
  3. endotheline stimuleert vasoconstrictie
  4. bradykinine stimuleert vasodilatatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

feromonen

A

stoffen die vrijgezet worden in omgeving om te communiceren met andere organismen
vb. geurstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

zenuwstelsel en endocrien stelsel zijn verworven

A

neuronen secreteren neurohormonen in het bloed (stressrespons) vb. dopamine
bepaalde neurotransmitters ook als hormoon:
vb. adrenaline, noradrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

2 soorten klieren

A

endocrien: secreteren hormonen in extracellulaire vloeistof, verder getransporteerd door bloed
exocriene: secreteren chemische stoffen via kanaal in buitenwereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hormonen

A

regulatorische info overbrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

3 grote klassen hormonen

A

peptiden en proteïnen: keten van az
aminozuurderivaten: afgeleid van az (geen eiwit)
steroïden: afgeleid van cholesterol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hormonen zijn:

A

lipofiel (apolair): vetoplosbaar
- steroïdhormonen, schildklierhormonen
- binden aan intracellulaire receptoren
hydrofiel (polair): wateroplosbaar
- alle andere hormonen
- binden aan extracellulaire receptoren
- binden op celopp. want kunnen niet door plasmamembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

lipofiele hormonen

A

in bloed gebonden aan transportproteïnen
doorheen plasmamembraan diffunderen
hormoon-receptor complex bindt vervolgens dna thv hormoon respons element (reguleert gen expressie in doelwitcel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hydrofiele hormonen

A

niet door celmembraan (te groot of te polair)
binden op receptoren op celmembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

2 klassen transmembranaire receptoren

A
  1. receptor tyrosinekinasen (RTK’s)
    - receptor soms zelf kinase (vb. insuline)
  2. G proteïne gekoppelde receptoren (GPCR’s)
    - bij activatie wordt enzyme geactiveerd dat productie van secondary messengers zal stimuleren of inhiberen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

GPCR’s

A
  1. respons hangt af van het type G proteïne
    - sommige inhiberen en sommige stimuleren
  2. hetzelfde hormoon kan verschillende reacties uitlokken in verschillende cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hypothalamus en hypofyse

A

endocriene regulatiecentra thv hersenen
hypothalamus deel van CZS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hypofyse

A

adenohypofyse (voorste): kliervormig
neurohypofyse (achterste): vezelig doordat axonen bevat die vertrekken uit hypothalamus
produceren verschillende hormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

neurohypofyse

A

stockeert en zet 2 hormonen vrij die door neuronen in hypothalamus worden geproduceerd

18
Q

neuroendocriene reflex

A

vrijzetting vereist zenuwstelsel en endocrien stelsel

19
Q

oxytocine

A

melksecretie stimuleren
stimuleert baarmoedercontracties tijdens geboorte
reguleert voortplantingsgedrag

20
Q

vasopressine of antidiuretisch hormoon (ADH)

A

waterreabsorptie stimuleren thv nieren
inhibeert diurese
vasoconstrictor
rol bij geheugenvorming en verschillende gedragingen

21
Q

adenohypofyse

A

niet tot zenuwstelsel
produceert min. 7 trofische hormonen: activeren receptoren op andere endocriene klieren, reguleren vrijgaven van hormonen uit deze klieren

22
Q

trofische hormonen

A

onderverdeeld in peptide, proteïne en glycoproteïnehormonen

23
Q

peptidehormonen

A

ACTH of corticotropine: stimuleert vrijzetting van corticosteroïden door bijnieren
MSH: stimuleert productie van melanine door melanocyten in huid

24
Q

proteïnehormonen

A

prolactine (PRL): stimuleert melkproductie, reguleert electrolytenverhouding via nieren
groeihormoon (GH): stimuleert groei via vele signaalwegen, reguleert anabolisme en katabolisme van proteïnen, lipiden en koolhydraten
verhoogde productie GH -> acromegalie (abnormale groei van zachte weefsels en extremiteiten

25
glycoproteïnen hormonen
tsh: stimuleert schildklier tot vrijgave T3 en T4 LH: stimuleert vrijzetting testosteron bij mannen, ovulatie en corpus luteum bij vrouwen fsh: stimuleert spermatogenese bij mannen en rijping van eicellen bij vrouwen
26
regulatie
neuronen van hypothalamus produceren hormonen die vrijgave van trofische hormonen stimuleren (releasing hormones) of inhiberen (inhibiting hormones) trofische hormonen van adenohypofyse reguleren ook synthese en vrijgave van trofische hormonen via negatieve feedback
27
schildklier
secreteert 2 belangrijke hormonen: - calcitonine, peptidehormoon stimuleert opname Ca2+ in beenderen (verlaging Ca2+ in bloed)
28
schildklierhormonen
thyroxine (T4): omgezet in T3 in doelwitcellen door deiodinasen triiodothyronine (T3): actievere vorm van T4, MINDER STABIEL T3 EN T4: verhogen basaal metabolisme, essentieel voor ontwikkeling larvaal stadium blijft duren als schildklier afwezig is
29
bijschildklieren
4 kleine klieren achteraan schildklier produceren pth: verhoogt Ca2+ niveaus in bloed: - stimuleert osteoclasten om calciumfosfaat op te lossen - stimuleert nieren om Ca2+ op te nemen uit urine - activeert enzyme dat vitamine D activeert, wat absorptie van Ca2+ thv darmen stimuleert
30
bijnieren
merg: secreteert alarmhormonen schors of cortex: secreteert corticosteroïden mineralocorticoïden: reguleren mineralenbalans glucocorticoïden: reguleren glucosehomeostase, stresshormoon, rol in immuunsysteem
31
pancreas
exo klier: verbonden met duodenum van dunne darm endo: eilandjes van langerhans zijn celclusters verspreid over pancreas - reguleren bloedsuikerspiegel door productie van 2 antagonische hormonen (insuline ,glucagon)
32
insuline
stimuleert opname van glucose in bloed door lever en spierren en omzetting tot glycogeen
33
glucagon
stimuleert hydrolyse van glycogeen in lever en vetten in vetweefsel
34
diabetici
geen glucose opnemen uit bloed type 1: insuline afhankelijk - B-cellen secreteren geen insuline type 2: insuline onafhankelijk - te weinig insulinereceptoren
35
gonaden
ovarie en testes produceren geslachtshormoon die reproductie reguleren
36
oestrogeen en progestagenen
vrouwelijke hormonen oestradiol: ontwikkeling geslachtsorganen en secundaire geslachtskenmerken progesteron: rol in menstruatie cyclus en zwangerschap
37
androgenen
mannelijk testosteron en derivaten
38
epifyse
endocriene klier in hersenen die melatoninen secreteert synchronisatie van melatonineproductie met dag-nacht ritme verstoort bij jetlag, ploegwerk,...
39
atriaal natriuretisch hormoon
stimuleert zout- en waterexcretie vasodilator
40
erythropoïetine
stimuleert beenmerg tot productie van rode bloedcellen
41
vitamine D
stimuleert opname van ijzer, calcium, magnesium, zink, fosfaat,...