Les 25 Flashcards
(44 cards)
1
Q
bereiken
A
to reach bereik bereikte bereikt Ze hebben geprobeerd me te bereiken.
2
Q
tamelijk
A
rather
3
Q
Gemiddeld
A
on average
Een vrouw heeft gemiddeld 25 procent vet.
4
Q
overlijden
A
to pass away
5
Q
kant en klare
A
ready-made
6
Q
bewegen
A
to move ik beweeg bewoog bewoogen Blijf staan en beweeg je niet.
7
Q
dienen
A
to serve
dien
diende
gediend
8
Q
kans
A
chance
9
Q
oren
A
ears
10
Q
verkeer
A
traffic
Ze moeten langzamer voor het verkeer.
11
Q
ongelukken
A
accidents
12
Q
gevolg
A
result
consequence
Een geweldige les in oorzaak en gevolg.
13
Q
overheid
A
government
14
Q
raad
A
advice
15
Q
Geniet
A
enjoy
Sommige mensen genieten van m’n gezelschap
16
Q
met mate
A
in moderation
17
Q
echter
A
however
18
Q
gelijk
A
equal
19
Q
wetenschappelijk bewezen
A
scientifically proven
20
Q
namelijk
A
you should know
21
Q
bestaan
A
to exist
22
Q
lid
A
member of a group
23
Q
ontvangen
A
to receive ontvang ontving ontvangen Obama kan jullie nu ontvangen.
24
Q
maat
A
size
Gelukkig hebben jullie ongeveer dezelfde maat.
25
brengen
to bring
breng
bracht
gebracht
26
zingen
to sing
zing
zong
gezongen
27
kennen
to know
kende
gekend
28
schrijven
to write
schrijf
schreef
geschreven
29
gewennen
to get used to
gewen
gewende
gewend
30
tellen
to count
tel
telde
geteld
31
terechen
t
32
openbare
public
33
naar hun zin
feel at home
34
I remember
ik herinner me nog
35
boze
angry
36
leerlingen
pupils, students
37
boos
annoyed, cross
| Want anders werd ze boos.
38
kwaat
angry
39
opvoeding
upbringing
40
behoorlijk
quite
41
moeite
trouble
| Het was geen moeite, ik heb het graag gedaan.
42
brutaal
cheeky, impertinent
43
betrokken
involved
44
onderwijs
education