Les 4 Flashcards

(61 cards)

1
Q

Wat is genexpressie?

A

Het proces waarbij genetische informatie wordt omgezet in functionele producten zoals eiwitten of RNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is transcriptie?

A

Het proces waarbij een RNA-kopie wordt gemaakt van een DNA-streng.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is boodschapper-RNA (mRNA)?

A

RNA-molecuul dat genetische informatie van DNA naar ribosomen transporteert voor eiwitsynthese.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is translatie?

A

Het proces waarbij de informatie in mRNA wordt vertaald naar een specifieke aminozuurvolgorde om een eiwit te vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn ribosomen?

A

Celstructuren die mRNA lezen en aminozuren samenvoegen tot een eiwit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een primair transcript?

A

Het eerste RNA-product dat wordt gesynthetiseerd tijdens transcriptie voordat het wordt bewerkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het centraal dogma?

A

Het principe dat informatie stroomt van DNA naar RNA naar eiwit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de tripletcode?

A

De drieletterige codons in mRNA die coderen voor specifieke aminozuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn codons?

A

Opeenvolgingen van drie nucleotiden in mRNA die coderen voor één aminozuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de coderende streng?

A

De DNA-streng die dezelfde volgorde heeft als het mRNA (behalve dat T wordt vervangen door U).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een leesraam?

A

De manier waarop nucleotiden in groepen van drie worden gelezen tijdens translatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is RNA-polymerase?

A

Enzym dat RNA synthetiseert op basis van een DNA-matrijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een promotor?

A

DNA-sequentie waar RNA-polymerase zich bindt om transcriptie te starten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een terminator?

A

DNA-sequentie die het einde van transcriptie aangeeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een transcriptie-eenheid?

A

Het stuk DNA dat wordt getranscribeerd naar RNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een startpunt in transcriptie?

A

De exacte plaats op het DNA waar transcriptie begint.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn transcriptiefactoren?

A

Eiwitten die helpen bij het starten van transcriptie door RNA-polymerase te begeleiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een transcriptie-initiatiecomplex?

A

Geheel van RNA-polymerase en transcriptiefactoren gebonden aan de promotor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de TATA-box?

A

Een specifieke DNA-sequentie in de promotor die essentieel is voor het starten van transcriptie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is RNA-processing?

A

Het bewerken van het primaire RNA-transcript tot rijp mRNA, inclusief splicing en toevoeging van modificaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een 5’-cap?

A

Gemodificeerde guanine-nucleotide toegevoegd aan het 5’-uiteinde van mRNA voor bescherming en herkenning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is een poly-A-staart?

A

Een reeks adeninen aan het 3’-uiteinde van mRNA die stabiliteit biedt en translatie bevordert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is RNA-splicing?

A

Het proces waarbij introns uit het primaire RNA worden verwijderd en exons aan elkaar worden geplakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn introns?

A

Niet-coderende segmenten van RNA die worden verwijderd tijdens splicing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat zijn exons?
Coderende segmenten van RNA die behouden blijven en eiwitinformatie bevatten.
26
Wat is een spliceosoom?
Een complex van eiwitten en RNA dat verantwoordelijk is voor RNA-splicing.
27
Wat is een ribozym?
RNA-molecuul met katalytische eigenschappen, zoals bij sommige splicingreacties.
28
Wat is alternatieve RNA-splicing?
Proces waarbij verschillende combinaties van exons worden samengevoegd om meerdere eiwitvarianten uit één gen te maken.
29
Wat zijn domeinen in eiwitten?
Functionele of structurele onderdelen van een eiwit, vaak gecodeerd door afzonderlijke exons.
30
Wat is het 'één gen-één enzym' principe?
De theorie dat erfelijke ziektes het gevolg zijn van het niet kunnen aanmaken van specifieke enzymen.
31
Wat is het 'één gen-één polypeptide' principe?
Stelt dat genen de opbouw van specifieke polypeptiden (eiwitten) coderen.
32
Wat gebeurt er tijdens de initiatie van transcriptie?
RNA-polymerase bindt aan de promotor en begint met het synthetiseren van mRNA.
33
Wat is de rol van transcriptiefactoren tijdens transcriptie?
Helpen RNA-polymerase naar de juiste locatie te brengen.
34
Wat gebeurt er tijdens de elongatie van RNA?
RNA-polymerase voegt nucleotiden toe aan de 3'-uiteinde van het groeiende RNA-molecuul.
35
Wat markeert het einde van transcriptie in bacteriën?
De terminator-sequentie.
36
Wat is de rol van de polyadenylatiesignaal-sequentie (AAUAAA)?
Geeft het einde van transcriptie aan in eukaryoten.
37
Wat zijn onvertalende regio's (UTR) in mRNA?
Gebieden die niet vertaald worden in eiwitten, maar een rol spelen bij ribosomenbinding.
38
Wat is exon shuffling?
Een proces waarbij introns bijdragen aan de evolutie van nieuwe eiwitten door recombinatie tussen exons.
39
Wat is de functie van ribozymeren?
RNA-moleculen die kunnen fungeren als enzymen en zelf splicing uitvoeren.
40
Wat is recombinatie tussen exons van verschillende allelen?
Het leidt tot nieuwe combinaties van functionele domeinen in eiwitten, wat de variëteit aan eiwitten met gewijzigde structuren en functies verhoogt. ## Footnote Dit kan soms resulteren in voordelige nieuwe eigenschappen.
41
Wat omvat RNA-bewerking in eukaryoten?
De toevoeging van een 5'-cap, een poly-A-staart aan pre-mRNA, en RNA-splicing waarbij introns worden verwijderd en exons aan elkaar worden gekoppeld. ## Footnote Dit maakt het mRNA geschikt voor vertaling.
42
Wat is het effect van alternatieve splicing?
Het verhoogt de eiwitdiversiteit en biedt evolutionaire voordelen door het mogelijk te maken dat één gen meerdere eiwitten codeert.
43
Wat is de uiteindelijke maatstaf van genexpressie?
De hoeveelheid functioneel eiwit die in de cel wordt geproduceerd.
44
Waar vindt RNA-processing plaats in eukaryoten?
In de kern en export naar het cytoplasma.
45
Wat gebeurt er met het primair transcript tijdens alternatieve RNA-splicing?
Er kunnen verschillende mRNA-moleculen ontstaan, afhankelijk van welke stukken als exons/introns worden behandeld.
46
Wat doen regulatie-eiwitten in RNA-splicing?
Ze binden aan specifieke sequenties in het pre-mRNA om splicing te sturen.
47
Wat is een voorbeeld van alternatieve splicing in Drosophila?
Een gen kan ~19.000 verschillende membraaneiwitten genereren door alternatieve splicing.
48
Wat is het percentage menselijke eiwit-coderende genen dat alternatieve splicing ondergaat?
>90%.
49
Hoe kan translatie worden gereguleerd?
Regulatie-eiwitten kunnen translatie blokkeren door te binden aan sequenties in de 5′- of 3′-UTR van het mRNA.
50
Wat is een voorbeeld van globale translatieregeling?
Na bevruchting van eicellen start ineens de translatie van opgeslagen mRNAs.
51
Hoe lang leven sommige mRNAs in eukaryoten?
Sommige mRNAs leven uren tot weken, zoals globine-mRNAs in rode bloedcellen.
52
Wat beïnvloedt de stabiliteit van mRNA?
Sequenties in de 3′-UTR.
53
Wat gebeurt er bij het invoegen van een instabiele sequentie in een normaal stabiel mRNA?
Het leidt tot snelle afbraak.
54
Wat gebeurt er na translatie met eiwitten?
Eiwitten worden vaak geactiveerd door splitsing of chemische modificaties.
55
Wat is een voorbeeld van een eiwit dat een splitsing ondergaat?
Pro-insuline moet geknipt worden om actief insuline te vormen.
56
Wat is de rol van fosfaatgroepen in eiwitactiviteit?
Ze worden vaak reversibel toegevoegd om eiwitactiviteit te reguleren.
57
Wat is essentieel voor tijdelijke regulatie in eiwitafbraak?
Korte levensduur van eiwitten, zoals cyclines in de celcyclus.
58
Wat is de functie van ubiquitine in eiwitafbraak?
Het wordt aan eiwitten gekoppeld als 'vlag' voor afbraak.
59
Wat herkennen proteasomen?
Gemerkt eiwitten die voor gecontroleerde afbraak zijn gemarkeerd.
60
Wat stelt post-transcriptionele regulatie cellen in staat om te doen?
Snel en flexibel eiwitproductie te sturen, genexpressie verfijnd af te stemmen, efficiënt om te gaan met omgeving, energie en tijd.
61
Welke mechanismen dragen bij aan de complexiteit van eukaryotische genexpressie?
* Alternatieve splicing * Translatiecontrole * mRNA-stabiliteit * Eiwitmodificatie/afbraak