Les: inleidende chemie Flashcards

(69 cards)

1
Q

zuivere stof =

A

stoffen die opgebouwd zijn uit 1 soort moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

mengsel =

A

stoffen die opgebouwd zijn uit verschillende soorten moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

cohesie =

A

aantrekkingskracht tussen moleculen van dezelfde stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

adhesie =

A

aantrekkingskracht tussen moleculen van verschillende stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

opbouw kern atoom

A
  • protonen: pos geladen deeltjes

- neuronen: neutrale deeltjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

opbouw elektronen in elektronenwolk atoom:

A

neg geladen deeltjes, veel lichter dan protonen en neutronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

elektronenschillen

A
  • 1 tm 7

- K L M N O P Q

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ion =

A

geladen atoom, ontstaan door uitwisseling van elektronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

positief ion =

A

elektron te weinig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

negatief ion =

A

elektron te veel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

massagetal =

A

totaal aantal kerndeeltjes: protonen + neutronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

elementenfamilies

A
  • alkalimetalen
  • aardalkalimetalen
  • halogenen
  • edelgassen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

natrium

A

Na

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kalium

A

K

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

magnesium

A

Mg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

calcium

A

Ca

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

barium

A

Ba

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

aluminium =

A

Al

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

zink

A

Zn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

chroom

A

Cr

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

mangaan

A

Mn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

ijzer

A

Fe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

nikkel

A

Ni

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

tin

A

Sn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
koper
Cu
26
lood
Pb
27
kwik
Hg
28
silicium
Si
29
platina
Pt
30
zilver
Ag
31
goud
Au
32
titanium
Ti
33
fysische eigenschappen metalen
- geleiden goed warmte - geleiden goed elektriciteit - hebben een metaalglans
34
waterstof
H
35
fluor
F
36
chloor
Cl
37
jood
I
38
zuurstof
O
39
stikstof
N
40
koolstof
C
41
eigenschappen instabiele atomen
- Vormen een verbinding - Reageren met andere atomen - Vorming van grote structuren - Chemische reacties met andere atomen  Vorming van chemische bindingen - Vorming van moleculen en verbindingen
42
waardoor worden de chemische eigenschappen van een element bepaald?
door het aantal elektronen op de buitenste schil
43
metaalrooster =
metaalatomen liggen dicht tegen elkaar aan
44
amorfe stoffen =
deeltjes zijn niet geordend maar er is een willekeurig schikking
45
kristallijne stoffen
deeltjes zijn regelmatige gerangschikt in een ruimtelijke rooster
46
anisotroop =
eigenschappen van kristallen zijn richtingsafhankelijk
47
isotroop
stof vertoon dezelfde eigenschappen in de 3 dimensies
48
oxiden =
verbindingen van zuurstof met een ander element
49
zuren =
een stof die H+ ionen kan afstaan
50
wat gebeurt er als er een zure stof in het water komt?
splitsen in ionen: H+ en negatief ion
51
koolzuur
H2CO3
52
zwavelzuur
H2SO4
53
fosforzuur
H3PO4
54
salpeterzuur
HNO3
55
azijnzuur
CH3COOH
56
zoutzuur
HCI
57
base =
een stof die een H+ ion kan opnemen
58
natriumhydroxide
NaOH
59
kaliumhydroxide
KOH
60
bariumhydroxide
Ba(OH)2
61
calciumhydroxide
Ca(OH)2
62
esters =
verbinding tussen alkaanzuur en alkanol
63
polymerisatiereactie =
vele kleine moleculen vormen een keten: er ontstaan grotere moleculen
64
polycondensatie =
reacties waarbij een watermolecule ontstaat
65
mengsel =
een verzameling van 2 of meer zuivere stoffen
66
poeder =
2 of meer vastes stoffen zijn met elkaar gemeen
67
ware oplossing =
opgeloste stoffen zijn moleculair verdeeld in het oplosmiddel
68
sol =
stof, slecht oplosbaar in water
69
emulsie =
mengsel van 2 vloeistoffen die uit zichzelf niet mengen (emulgator nodig)