les transports en commun voc Flashcards
(58 cards)
1
Q
een abonnement
A
un abonnement
2
Q
een onthaal
A
un accueil
3
Q
een luchthaven
A
un aéroport
4
Q
een enkele reis
A
un aller simple
5
Q
een retourbiljet
A
un aller-retour
6
Q
een (bus)halte
A
un arrêt (de bus)
7
Q
een treinticket
A
un billet
8
Q
een (trein)conducteur
A
un contrôleur
9
Q
het vertrek
A
le départ
10
Q
het inchecken
A
l’embarquement
11
Q
een bemanning
A
un équipage
12
Q
een loket
A
un guichet
13
Q
de dienstregeling
A
l’horaire
14
Q
een passagier
A
un passager
15
Q
een piloot
A
un pilote
16
Q
een zitplaats
A
un siège
17
Q
een steward
A
un steward
18
Q
een hogesnelheidstrein
A
un TGV
19
Q
een bus- of metroticket
A
un ticket
20
Q
een transportbewijs
A
un titre de transport
21
Q
een traject
A
un trajet
22
Q
een vlucht
A
un vol
23
Q
een reiziger
A
un voyageur
24
Q
een wagon
A
un wagon
une voiture
25
een perron
un quai
26
landen
atterrir
27
opstijgen
décoller
28
afstappen
descendre (de)
29
instappen (vliegtuig)
embarquer
monter à bord de l'avion
30
instappen (bus, trein, metro)
monter (dans le...)
31
(de bus) nemen
prendre (le bus)
32
missen (niet halen)
≠
missen (gevoel)
rater
≠
manquer
33
een boete
une amende
34
een aansluiting
une correspondance
35
een bestemming
une destination
36
een treinstation
une gare
37
een stewardess
une hôtesse de l'air
38
een lijn
une ligne
39
een reservatie
une réservation
40
een metrostation
une station
41
een spoor
une voie
42
luchtvaart-
aérien (-ienne)
43
rechtstreeks
direct
44
beschikbaar
disponible
45
spoorweg-
ferroviaire
46
zee-
maritime
47
streek-
régional (-aux)
48
ondergronds
souterrain
49
geldig
valable
50
met bestemming
à destination de
en direction de
51
op voorhand
à l'avance
52
afkomstig van/uit
en provenance de
53
te laat, met vertraging
en retard
54
tweede klas
en seconde (classe)
55
eerste klas
en première (classe)
56
het station binnenkomen
entrer en gare
57
instappen (vliegtuig)
monter à bord de l'avion
embarquer
58
de richting ... nemen
prendre la direction...