Level A - 1,2,3 Flashcards
(163 cards)
1
Q
!Buenos días!
A
Goedemorgen, goeiedag!
2
Q
!Buenos tardes!
A
Goedemiddag!
3
Q
Buenas Noches!
A
Goedenavond, goedenacht!
4
Q
!encantado/a!
A
Aangenaam, leuk kennis te maken!
5
Q
!Hasta la semana próxima!
A
Tot volgende week!
6
Q
!Mucho gusto!
A
Aangenaam, leuk om kennis te maken!
7
Q
!Qué nombre más bonito!
A
Wat een mooie naam!
8
Q
?Cómo se dice … en español?
A
Hoe zeg je … in het Spaans?
9
Q
?Cómo se escribe?
A
Hoe schrijf je dat?
10
Q
?Cómo se llama eso en español?
A
Hoe heet dat in het Spaans?
11
Q
?Cómo se llama usted?
A
Hoe heet u?
12
Q
?Cómo te llamas?
A
Hoe heet je?
13
Q
?Cuál es tu email?
A
Wat is je email?
14
Q
?Puedes repetir?
A
Kun je het herhalen?
15
Q
?Qué significa …?
A
Wat betekent …?
16
Q
Me llamo Carlos
A
Ik heet Carlos
17
Q
Soy Ana
A
Ik ben Ana
18
Q
Adiós, hasta luego
A
Dag, tot ziens
19
Q
!Muchas gracis!
A
Heel erg bedankt!
20
Q
De nada
A
Geen dank
21
Q
Hola ?qué tal?
A
Hallo, hoe is het?
22
Q
Más despacio, por favor
A
Langzamer alsjeblieft
23
Q
No entiendo
A
Ik begrijp het niet
24
Q
Otra vez, por favor
A
Nog een keer, alsjeblieft
25
!Oye!
Hé!
26
?Cuánto?
Hoeveel?
27
?Hay un problema?
Is er een probleem?
28
?Qué es eso?
Wat is dat?
29
?Qué es esto?
Wat is dit?
30
?Qué prefieres?
Wat heb je liever?
31
A ver
Eens zien
32
aceitunas, unas
den paar olijven
33
amor, el
de liefde
34
bici, la
de fiets
35
bocadillo, un
een broodje
36
bolígrafo, el
De pen
37
bombones, unos
een paar bonbons
38
canción, una
een liedje
39
casa, la
het huis
40
cerveza, la
het bier
41
ciudad, la
de stad
42
coche, el
de auto
43
copa de vino, una
een glas wijn
44
cuaderno, un
een schrift
45
encuesta, una
een enquete
46
ensalada, una
een salada
47
fruta, la
het fruit
48
galletas, unas
een paar koekjes
49
gato, el
de kat
50
hay
er is, er zijn
51
hombre, el
de man
52
lámpara, la
de lamp
53
leche, la
de melk
54
libro, un
een boek
55
llaves, las
de sleutels
56
mañana
morgen
57
mañana, la
de morgen (ochtend)
58
mano, la
de hand
59
mapa, el
de kaart
60
mesa, la
de tafel
61
mochila, una
de rugzak
62
móvil
de mobiele telefoon
63
mujer, la
de vrouw
64
ordenador, el
de computer
65
pared, la
de muur
66
película, la
de film
67
pequeño/a
klein
68
periódico, el
de krant
69
pizarra, la
het (school-) bord
70
problema, la
het probleem
71
puerta, la
de deur
72
reloj, el
het horloge
73
rotulador, el
de stift
74
silla, la
de stoel
75
también
ook
76
tele, la
de televisie
77
tumbona, la
de strandstoel
78
vaso de agua, un
een glas water
79
ventana, la
het raam
80
viaje, un
een reis
81
!Es una ciudad fantástica!
Het is een geweldige stad!
82
!Qué bien!
Wat leuk!
83
!Qué interesante
Wat interesant!
84
?Cómo?
Hoe?
85
?Cuál es su apellido?
Wat is uw achternaam?
86
?Cuál es tu apellido?
Wat is je achternaam?
87
?De dónde eres?
Waar kom je vandaan?
88
?Dónde vives?
Waar woon je?
89
?Dónde?
Waar?
90
?Estudias o trabajas?
Studeer je, of werk je?
91
?Por qué?
Waarom?
92
?Quién?
Wie?
93
En mi tiempo libre estudio inglés
In mijn vrije tijd studeer ik Engels
94
Es una chica guapa
Het is een knap meisje
95
Estudio español
Ik studeer Spaans
96
Estudio Periodismo
Ik studeer journalistiek
97
Las avenida más famosa se llama ...
De beroemdste laan heet ...
98
Lee las noticias online
Hij leest het nieuws online
99
Mi casa es muy pequeña
Mijn huis is heel klein
100
Su novia se llama
Zijn vriendin heet ...
101
Soy de Granada
Ik kom uit Granada
102
Soy de Holanda
Ik kom uit Nederland
103
Soy enfermero/a
Ik ben verpleger/verpleegster
104
Soy redactor/a en una revista online
Ik ben redacteur/redactrice van een online tijdschrijft
105
Trabajo en un hospital
Ik werk in een ziekenhuis
106
Trabajo en una oficina
Ik werk op een kantoor
107
Vivo en la calle
Ik woon in de ... straat
108
alemán
Duits
109
francés
Frans
110
holandés
Nederlands
111
inglés
Engels
112
japonés
Japans
113
amarillo/a
geel
114
azul
blauw
115
blanco/a
wit
116
gris
grijs
117
lila
paars
118
marrón
bruin
119
naranja
oranje
120
negro/a
zwart
121
rojo/a
rood
122
verde
groen
123
a dos pasos de mi casa
op twee stappen van mijn huis
124
agradable
aangenaam
125
apellido belga, un
een belgische achternaam
126
barrio, un
een wijk
127
bonito/a
mooi
128
caro/a
duur
129
chica, una
een meisje
130
chico, un
een jongen
131
cocinar
koken
132
comer
eten
133
comida saludable, la
gezond eten
134
correr
rennen
135
costa occidental, la
de westkust
136
costa oriental, la
de oostkust
137
difícil
moeilijk
138
en casa
thuis
139
en la universidad
Op de universiteit
140
en una emprese
Bij een bedrijf
141
en una escuela
op een school
142
en una tienda
in een winkel
143
escribir
schrijven
144
fácil
makkelijk
145
fines de semana, los
In de weekenden
146
fresco/a
fris/vers
147
frande
groot
148
luminoso/a
licht
149
mi hijo/a
mijn zoon/dochter
150
mi profesor/a
mijn leraar/lerares
151
novo/a, el/la
de vriend, de vriendin
152
nuevo
nieuw
153
país, el
het land
154
pero
maar
155
piso nuevo, un
een nieuw appartement
156
placer, un
een genoegen
157
plato marroqué, un
een marrokaans gerecht
158
simpática/a
aardig, sympathiek
159
un poquito
een beetje
160
viajar
reizen
161
viejo/a
oud
162
vino blanco, el
de witte wijn
163
vino tinto, el
de rode wijn
