Libre service, 3.6, 3.8. Flashcards
(40 cards)
1
Q
lijken op
A
ressembler à
2
Q
de kerk
A
l’église
3
Q
versieren
A
décorer
4
Q
het beschermhoesje
A
l’etui de protection
5
Q
van leer
A
en cuir
6
Q
ongelooflijk
A
incroyable
7
Q
de vrouw
A
la femme
8
Q
het plein
A
la place
9
Q
het café
A
la café
10
Q
van glas
A
en verre
11
Q
jij kent (kennen)
A
tu connais (connaitre)
12
Q
tegen
A
vers
13
Q
de fontein
A
la fontaine
14
Q
nietwaar?
A
n’est ce-pas
15
Q
plaatsvinden
A
avoir lieu
16
Q
de toren
A
la tour
17
Q
vrolijk
A
joyeux, joyeuse
18
Q
we gaan er naartoe
A
on y va
19
Q
in het midden van
A
au millieu de
20
Q
wegen
A
peser
21
Q
persoonlijk
A
personnel, personnelle
22
Q
deze keer
A
cette fois-ci
23
Q
mezelf
A
moi-même
24
Q
de make-up
A
le maqquillage
25
de lippenstift
le rouge à lèvres
26
de oorbel
la boucle d'oreille
27
steil
lisse
28
kaal
chauve
29
het kapsel
la coiffure
30
het uiterlijk
l'apparance
31
groeien
grandir
32
de baard
la barbe
33
de snor
la moustache
34
de beugel
l'appareil dentaire
35
het eens zijn
être d'accrord
36
gewoon
ordinaire
37
bruin
brun
38
blond
blond
39
meerdere, verschillende
plusieurs
40
verzorgd
soingé
