Locomotorisch BL Flashcards Preview

Skillslab geneeskunde / V-lijn / Vaardigheden > Locomotorisch BL > Flashcards

Flashcards in Locomotorisch BL Deck (69)
Loading flashcards...
1
Q

Bij inspectie let je op..

A
  • Contouraspecten: de vorm wordt bepaald door botten, gewrichten, spieren en vetweefsel
  • Huidafwijkingen: kleur, beharing, littekens, venentekening
  • Standaspecten: alles wat te maken heeft met de statiek. (vb: stand onderbeen t.o.v. bovenbeen)
  • Bewegingsaspecten: willekeurige en onwillekeurige bewegingen
2
Q

Bij palpatie let je op…

A
  • Huid: temperatuur, vochtigheid, structuur, elasticiteit
  • Subcutis: tumoren (vorm, grootte, oppervlak, beweeglijkheid, consistentie, drukpijnlijkheid)
  • Weefsels: botten, spieren, pezen, ligamenten, bloedvaten en zenuwen
  • Lokalisatie van de pijn
  • Kloppijn, asdrukpijn (verdenking op fracturen)
3
Q

Bij bewegingsonderzoek let je op…

A
  • Bewegingsverloop (soepel en gelijkmatig)
  • Maximale bewegingstraject
  • Optreden van pijn
  • Optreden van compensatoire bewegingen
  • Optreden van bijgeluiden zoals crepitaties, knarsen, knappende geluiden
4
Q

Bij passief bewegingsonderzoek letten we bijkomend op..

A
  • Actief spierverzet door pijn

- Beweging in het gewricht (ligamentaire instabiliteit)

5
Q

Isometrische contractie

A

Bij een isometrische contractie wordt de spanning in de spier hoger. De lengte van de spier verandert niet, en de betrokken gewrichten bewegen niet.

6
Q

Rotator cuff

A

Dit is een groep van vier spieren en hun pezen die de schouder stabiliseren:

m. supraspinatus,
m. infraspinatus,
m. teres minor en
m. subscapularis.

7
Q

Impingement

A

Dit is het best te vertalen als inklemming. Het impingement syndroom is een aandoening waarbij er een rotatorcuffpees en/of de bursa subacromialis ingeklemd raakt tussen het schouderdak en de humerus (vooral het tuberculum majus).

8
Q

Abductie van schouder gebeurt door

A

M. deltoideus en M supraspinatus

9
Q

Exorotatie van de schouder gebeurt door

A

M infraspinatus en supraspinatus (in neutraalstand) en enkel supraspinatus in 90° abductie

10
Q

Endorotatie van de schouder gebeurt door

A

M. subscapularis

11
Q

Geef de drie groepen specifieke schoudertesten

A
  1. Rotatorcuff testen
  2. Functionele testen
  3. Instabiliteitstesten
12
Q

Geef de rotator cuff testen

A

A. Peestesten
-M supraspinatuspeestest (klassieke weerstandstest en test van Jobe)
-M biceps-pees caput longum (klassieke weerstandstest/Palm-up test/test van Speed en test voor bicepspeestendinitis/subluxatie /test van Yergasson)
B. Imingement testen
- test van Hawking
- test van Neer

13
Q

M. supraspinatuspeestesten

A
  • klassieke weerstandstest en

- test van Jobe

14
Q

M biceps-pees caput longum testen

A
  • klassieke weerstandstest/Palm-up test/test van Speed en

- test voor bicepspeestendinitis/subluxatie /test van Yergasson

15
Q

Impingement testen

A
  • Test van Hawking

- Test van Neer

16
Q

M supraspinatus klassieke weerstandstest

A

Breng de bovenarm van de patiënt in 90° abductie met elleboog in 90° flexie.
Ondersteun de elleboog met uw ene hand en leg uw andere hand op de pols.
Vraag de onderarm naar boven te draaien tegen weerstand (exorotatie).
Hierbij testen we de exorotatie teweeggebracht door de m. supraspinatus.

17
Q

test van Jobe

A

Breng gestrekte armen van de patiënt in 45° abductie en 30° anteflexie met de duimen naar beneden (schouder in endorotatie).
Plaats uw handen op de ulnaire zijde van de distale onderarm.
Vraag verticaal weerstand te geven.
M. supraspinatus en zijn pees worden in elkaars verlengde gebracht en daardoor maximaal belast.

18
Q

Klassieke weerstandstest van m biceps caput longum: Palm-up test / Test van Speed

A

Vraag aan de patiënt beide armen met ellebogen gestrekt omhoog te heffen tot 90° anteflexie met voorarm in supinatie (schouder in maximale exorotatie).
Plaats uw handen op de distale onderarmen; vraag de gestrekte armen naar boven te bewegen tegen weerstand.

In deze houding stabiliseert het caput longum de horizontale elevatie van de arm.

19
Q

Test voor bicepspeestendinitis/subluxatie: Test van Yergasson

A

Breng de schouder van de patiënt in 30° abductie, de elleboog in 90° flexie en de pols in neutrale stand.
Plaats de vingers van uw ene hand t.h.v. het caput longum van de m. biceps in de sulcus intertubercularis. Grijp met de andere hand de hand van de patiënt en vraag hem pro- en supinatie uit te voeren tegen weerstand.

20
Q

Test van Hawkin

A

Breng bovenarm van de patiënt in 90° anteflexie met de elleboog in 90° flexie. Fixeer met uw ene hand de schouder en omvat met uw andere hand de onderarm juist distaal van de elleboog. Voer een endorotatie uit.
Hierbij treedt al dan niet pijnlijk impingement op.

21
Q

Test van Neer

A

Staand of zittend uit te voeren. Vraag de patiënt de gestrekte arm met de schouder in endorotatie in maximale anteflexie te brengen terwijl je de arm passief begeleid.

22
Q

Functionele schoudertesten

A

Hand-nek beweging legt vooral nadruk op exorotatie.

Hand-rug beweging legt vooral nadruk op endorotatie.

23
Q

Instabiliteitstesten van de schouder

A
  • apprehensietest en relocatietest

- Posterieure stresstest

24
Q

apprehensietest en relocatietest

A

(anterieure letsels –bv kapselletsels-labrumletsels)
De patiënt is in ruglig. Sta aan de te onderzoeken zijde en breng de schouder van de patiënt in 90° abductie en 90° exorotatie. Geef verder geforceerde exorotatie in de schouder. (Apprehensietest)
De test is positief bij pijn en/of aanspannen van de schoudermusculatuur.
Indien de apprehensietest positief is herhaal dan hetzelfde manoeuvre maar tegelijkertijd met de vrije hand van anterieur naar posterieur druk uitoefenen over het glenohumerale gewricht. (Relocatietest)
De test is positief indien de pijn van de apprehensietest verdwijnt door de stabilisatie van de schouder.

25
Q

Posterieure stresstest

A

(posterieur letsel -bv. kapselletsel-labrumletsel)
De patiënt is in ruglig. Sta aan de te onderzoeken zijde en breng de schouder van de patiënt in 90° anteflexie met de elleboog geplooid. Plaats de ene hand onder de posterieure zijde van de schouder en oefen met de andere hand druk uit op de elleboog in de richting van de schouder en duw op die manier de humerus naar posterieur in het glenohumerale gewricht waardoor posterieure stress ontstaat.
De test is positief bij pijn.

26
Q

Geef de drie ellebooggewrichten

A
  • Articulatio humero-ulnaris (functioneel een scharniergewricht)
  • Articulatio humero-radialis (functioneel een kogelgewricht)
  • Articulatio radio-ulnaris proximalis (functioneel een rolgewricht
27
Q

Cubitus valgus in anatomisch stand

A

de onderarm vertoont een abductiestand (valgus) t.o.v. de bovenarm

28
Q

Gelijkbenige driehoek elleboog bij 90° flexie

A

olecranon, epicondylus medialis en lateralis

29
Q

Oppervlakte anatomie van elleboog

A

Epicondylus medialis: aanhechting pols- en handflexoren
Sulcus n. ulnaris met de n. ulnaris
Olecranon + margo posterior ulnae + bursa olecrani
Epicondylus lateralis: aanhechting pols- en handextensoren
Articulatio humeroradialis + caput radii
Elleboogplooi + bicepspees + m. brachioradialis

30
Q

Klinisch belangrijkste spieren van elleboog

A

m. biceps brachii
m. brachialis
m. brachioradialis
m. flexor carpi radialis
m. flexor carpi ulnaris
m. triceps brachii
mm. extensor carpi radialis longus en brevis
m. extensor digitorum
m. extensor carpi ulnaris

31
Q

Flexie in elleboog spieren

A

M biceps brachii en m brachialis

32
Q

Extensie in elleboog spier

A

M triceps brachii

33
Q

Triade van tenniselleboog

A

DRUKPIJNLIJKHEID
Spoor drukpijnlijkheid op t.h.v. de extensorpezen (epicondylus lateralis)

WEERSTANDSTEST
Dorsaalflexie van de pols. Ondersteun met uw ene hand de elleboog van de patiënt in lichte flexie. Breng met uw andere hand de pols in pronatie en 45° palmaire flexie. Vraag de pols te strekken tegen weerstand.

ELONGATIETEST
Breng de elleboog in extensie met de schouder in maximale endorotatie en retroflexie. Voer nu een maximale palmaire flexie uit, gevolgd door een maximale ulnaire deviatie.

34
Q

Golfers elleboog

A

DRUKPIJNLIJKHEID
Spoor drukpijnlijkheid op t.h.v. de flexorpezen (epicondylus medialis)

WEERSTANDSTEST
Palmairflexie en ulnaire deviatie van de pols. Ondersteun met uw ene hand de elleboog van de patiënt in lichte extensie. Breng met uw andere hand de pols in supinatie en 45° extensie. Vraag de pols te plooien tegen weerstand.

35
Q

Stoeltest

A

Vraag de patiënt met gestrekte elleboog de rugleuning van een stoel aan de voorzijde te omvatten en de stoel op te heffen. Dit is een elongatie- en weerstandstest.

36
Q

Specifieke testen van de elleboog

A
  • triade van de tenniselleboog
  • golfers elleboog
  • stoeltest
37
Q

Polsgewrichten

A
  • Articulatio radiocarpea: het distale deel van de radius articuleert met het os scaphoideum en het os lunatum.
  • Articulatio mediocarpea: de distale gewrichtsvlakken van de proximale carpalia (os scaphoideum, os lunatum, os triquetrum) articuleren met de gewrichtsvlakken van de distale carpalia (os trapezium, os trapezoideum, os capitatum, os hamatum).
38
Q

Articulatio radio-ulnaris distalis

A

hier vindt de pronatie en supinatie van de onderarm plaats.

39
Q

Inspectie van handen en pols

A
  • handrug
  • handpalm
  • Tabatiere Anatomique - Anatomische snuifdoos
40
Q

Inspectie handrug

A
Processus styloideus radii
Processus styloideus ulnae
Carpalen
Articulatio carpometacarpaal I
Metacarpalen
Metacarpophalangeaal I tot V
Vingers: proximaal interphalangeaal gewricht (PIP) – distaal interphalangeaal gewricht (DIP)
41
Q

Inspectie handpalm

A

Thenar (duimmuis)
Hypothenar (pinkmuis)
Carpal tunnel
Os pisiforme

42
Q

Inspectie anatomische snuifdoos

A

m. extensor pollicis longus
m. extensor pollicis brevis + m. abductor pollicis longus
Processus styloideus radii
Os scaphoideum
Carpometacarpaal gewricht I

43
Q

Bewegingsonderzoek van de pols

A
Met ellebogen in 90° flexie tegen de flank gefixeerd en voorarmen in pronatie (handen in het transversale vlak):
​Palmaire flexie
Dorsiflexie (extensie) 
Ulnaire deviatie
Radiale deviatie
​
Met voorarmen in neutraalstand (handen in het sagittale vlak). (onderzoek elleboog)
Pronatie
Supinatie
44
Q

Palmaire flexie pols spieren

A

m. palmaris longus,
m. flexor digitorum profundus
m. flexor digitorum superficialis,
m. flexor carpi radialis en
M flexor carpi carpi ulnaris

45
Q

Dorsiflexie (extensie) pols spieren

A

m. extensor digitorum communis,
m. extensor carpi radialis brevis,
m. extensor carpi radialis longus en
m. extensor carpi ulnaris

46
Q

Ulnaire deviatie pols spieren (vuist maken)

A

m. flexor carpi ulnaris,

m. extensor carpi ulnaris

47
Q

Radiale deviatie pols spieren (vuist maken)

A

m. flexor carpi radialis,
m. extensor carpi radialis brevis en
m. extensor carpi radialis longus

48
Q

Pronatie spieren

A

vooral m. pronator teres,

m. pronator quadratus

49
Q

Supinatie spieren

A

vooral m. supinator,

m. biceps brachi

50
Q

Specifieke testen van de pols

A
  • handruggen tegen elkaar
  • handpalmen tegen elkaar
  • Carpal Tunnel syndroom testen
51
Q

Carpaal tunnel syndroom testen

A
  • Teken van Tinel
  • Test van Phalen
  • Omgekeerde test van Phalen
52
Q

Teken van Tinel

A

Kloppen met de top van de vinger of de reflexhamer op de pols ventraal thv de carpal tunnel met de pols in dorsiflexie lokt tintelingen uit in het gebied van de n. medianus.bij carpal tunnel syndroom

53
Q

Test van Phalen

A

Vraag de patiënt de handruggen tegen elkaar te houden gedurende één minuut (pols in maximale palmaire flexie) waarbij de n. medianus t.h.v. de carpaal tunnel kan ingeklemd geraken. De test is positief als er tintelingen optreden in het gebied van de n. medianus.

54
Q

Omgekeerde test van Phalen

A

Vraag de patiënt de handpalmen tegen elkaar te houden gedurende één minuut (pols in maximale dorsiflexie) waarbij de n. medianus t.h.v. de carpaal tunnel kan ingeklemd geraken. De test is positief als er tintelingen optreden in het gebied van de n. medianus.

55
Q

Oppositie duim

A

flexie adductie: beweging in CMC I en MCP I

56
Q

Repositie duim

A

extensie abductie : beweging in CMC I en MCP I

57
Q

flexie MCP vingers spier

A

mm lumbricales

58
Q

extensie MCP vingers spier

A

m. extensoris digitorum

59
Q

Abductie en adductie MCP vingers spier

A

m. interossei

60
Q

Flexie en extensie PIP vingers spieren

A

m. flexor digitorum superficialis – m. extensororis digitorum

61
Q

Flexie en extensie DIP vingers spieren

A

m. flexor digitorum profundus

62
Q

Extensie duim thv nagel, spier

A

m. extensor pollicis longus

63
Q

Extensie duim thv proximale phalanx

A

m. extensor pollicis brevis

64
Q

Adductie duim

A

m. adductor pollicis

65
Q

Abductie duim

A

m. abductor pollicis longus en brevis

66
Q

Specifieke test van duim

A

De Quervain tendinitis

67
Q

De Quervain tendinitis

A

Dit is een tenovaginitis van de m abductor pollicis longus en de m extensor pollicis brevis.

68
Q

Triade van De Quervain tendinitis

A

DRUKPIJNLIJKHEID
Spoor drukpijnlijkheid over de processus styloïdeus van de radius

WEERSTANDSTEST
Vraag de duim te strekken tegen weerstand.

ELONGATIETEST = TEST VAN FINKELSTEIN
Breng de duim in adductie en flexie in de handpalm. Maak nu een vuist met de vingers over de duim. Voer een maximale ulnaire deviatie uit. (cave ook positief bij rhizartrose)

69
Q

Test van Finkelstein

A
  • Elongatie test van de M abductor pollicis longus en m extensor pollicis brevis,
  • test je bij vermoeden van De Quervain tendinitis.
  • Breng de duim in adductie en flexie in de handpalm. Maak nu een vuist met de vingers over de duim. Voer een maximale ulnaire deviatie uit.
  • CAVE ook positief bij rhizartrose