Skillslab NEURO Flashcards Preview

Skillslab geneeskunde / V-lijn / Vaardigheden > Skillslab NEURO > Flashcards

Flashcards in Skillslab NEURO Deck (222)
Loading flashcards...
1
Q

5 segmenten van het ruggenmerg

A
cervicaal (C1-C8), 
thoracaal (T1-T12), 
lumbaal (L1-L5), 
sacraal (S1-S5) en 
coccygeaal.
2
Q

Cauda equina

A

De lumbale en sacrale zenuwen, hebben vanaf L1-L2 een belangrijk intraspinaal gedeelte en worden samen de cauda equina genoemd

3
Q

Anterieure zenuwwortel

A

anterieure (ventrale) wortel die motorische vezels bevat

4
Q

Posterieure zenuwwortel

A

posterieure (dorsale) wortel die sensibele vezels bevat.

5
Q

Hogere cognitieve functies testen

A
  • Oriëntatie: in tijd, persoon en ruimte.
  • Taal en spraak: spontane spraak, begrip voor taal, nazeggen van een zin, schrijven en lezen
  • Mini mental status examination
6
Q

Types afasie

A
  • motorische/expressieve afasie
  • sensorische/receptieve afasie
  • Anamnestische/nominatieve afasie
  • gemengde afasie (motorisch + sensorisch)
7
Q

Motorische/expressieve afasie

A

Letsel in centrum van Broca
Taalbegrip is ongestoord maar patiënt kan niet of onvoldoende zijn gedachten in woorden omzetten: echolalie, spreken in telegramstijl. Patiënt is zich van zijn handicap pijnlijk bewust.

8
Q

Sensorische/receptieve afasie

A

Letsel in centrum van Wernicke
Patiënt begrijpt niet wat er tegen hem gezegd wordt (ook via geschreven woorden). Hij spreekt zelf vaak in hoger tempo (logorrhoe) met woorden die in een verkeerde betekenis gebruikt worden of met neologismen. Dit leidt meestal tot onverstaanbare spraak (jargonafasie). De patiënt is zich van zijn deficit weinig of niet bewust.

9
Q

Anamnestische/nominatieve afasie

A

Letsel achteraan in de temporale kwab of restletsel motorische afasie.

Het vinden van namen en woorden is gestoord, terwijl functie en uitzicht wel kan beschreven worden.

10
Q

apraxie

A

Onmogelijkheid doelbewuste bewegingen uit te voeren, ondanks intact motorisch apparaat en taalbegrip.

Letsel van linker hemisfeer als onderdeel van gegeneraliseerde corticale aantasting (bv. ziekte van Alzheimer).

11
Q

Agnosie (visueel, auditief, tactiel)

A

Onmogelijkheid om sensoriële prikkels te herkennen ondanks intact werkende zintuigen.

12
Q

Ontbreken van soma-ruimte kennis

A
  • Ordening van ruimte en lichaam wordt geregeld in de niet dominante (meestal rechter) hemisfeer.
  • Bij een letsel van het rechter drielandenpunt (tempero-pariëtale-occipitale overgang) worden de lichaamsdelen niet meer als gestructureerd en bestaande beleefd (vaak unilateraal).
  • De patiënt ontkent (neglect) zijn ziekte hoewel hij bv. een linker hemiplegie heeft.
  • Bij een overeenkomstig letsel links wordt de symbolische betekenis van lichaamsdelen of ruimtehelften niet meer gevat (meestal bilateraal). Patiënt komt niet meer tot het begrip knie, voet of elleboog. Vingeragnosie komt frequent voor.
  • Als de patiënt ook nog een stoornis heeft van links-rechts oriëntatie wordt dit Gerstmann syndroom genoemd.
13
Q

Gerstmann syndroom

A
  • beschadiging van gyrus angularis van linker hemisfeer tgv CVA of dementie of aangeboren defect
  • LINKS-RECHTS desoriëntatie !!!!!!
  • Fatische stoornissen: dys- of alexie (leesstoornis), dyscalculie (rekenstoornis), dysgrafie (moeite met schrijven), apraxie
  • vingeragnosie (moeite met het benoemen van de vingers bij aanraking)
14
Q

Amnesie

A

Onmogelijkheid om ontvangen kennis (beleefde ervaring of verkregen informatie) vast te leggen, te bewaren en op te roepen. Vooral hippocampus en corpora mammillaria spelen hierbij een rol. We onderscheiden het onmiddellijke geheugen, het kortlopende geheugen (enkele minuten of uren) en het langlopende geheugen (maanden, jaren). De eerste twee zijn typisch gestoord bij commotio cerebri. Ook bij dementie wordt het langlopende geheugen vrij laat aangetast.

15
Q

Meningeale prikkeling

A
  • Teken van Brudzinski
  • Teken van Kernig
  • dikwijls ook tegen van Babinski bilateraal aanwezig
16
Q

teken van Brudzinski

A

Breng het hoofd van patiënt vrij bruusk in flexie.

Bij meningeale prikkeling kan er spontane flexie van beide knieën optreden.

17
Q

teken van Kernig

A

Breng de heup in 90° flexie en strek vervolgens de knie.

Men spreekt van een aanwezig teken van Kernig wanneer de knie niet voorbij 135° kan worden gestrekt zonder een toename van pijn in de nekstreek te veroorzaken.

Herhaal de procedure aan het andere been. Een consistente reactie versterkt het vermoeden van meningeale prikkeling.

18
Q

Gezichtsscherpte test je met

A

Snellen Eye Chart op 6 meter afstand

19
Q

Gezichtsvelden

A
  • confrontatie test
  • We zoeken hierbij in het bijzonder naar een kwadrantanopsie, hemianopsie of visueel extinctiefenomeen.
  • 1 meter afstand en op ooghoogte, handen bewegen tussen vlak tussen jou en patiënt
  • elk oog apart testen
20
Q

Pupilreflexen

A
  • bij 20% van de populatie wordt een verschil waargenomen van 0.5 mm of meer.
  • directe lichtreflex
  • indirecte/consensuele lichtreflex
  • accomodatiereflex
  • Marcus-Gunn test / swingen flash light test (voor RAPD)
21
Q

Directe lichtreflex

A

Laat de patiënt in de verte kijken. Laat dan van lateraal licht op de rechter pupil vallen en beoordeel of de rechter pupil vernauwt

22
Q

Indirecte/consensuele lichtreflex

A

Scherm nu met één hand, die tegen de neusrug van de patiënt wordt gehouden, het linker oog af voor het invallende licht en herhaal vervolgens dezelfde procedure om te beoordelen of tegelijkertijd de linker pupil vernauwt

23
Q

Accomodatiereflex

A

vraagt men de patiënt de blik te fixeren op je wijsvinger, die je op ongeveer een meter afstand houdt, midden voor het gezicht. Beweeg de vinger langzaam naar de top van de neus van de patiënt. Men let daarbij op de reactie van de pupillen (miose) tijdens het convergeren.

24
Q

Fundoscopie

A

Zonder dilatatie van de pupil, zoals door de oftalmoloog wordt gedaan, is een goede inspectie van de volledige retina (in het bijzonder de periferie) met de funduscoop niet mogelijk. Funduscopisch onderzoek zonder pupildilatatie laat wel een onderzoek van de papil toe (papiloedeem etc.).

25
Q

Mediane laesie chiasma opticum

A

heteronieme bitemporale hemianopsie: zeer zeldzaam (hypofyse adenoom)

26
Q

Laterale laesie chiasma opticum

A

unilaterale nasale hemianopsie: zeer zeldzaam (hypofyse adenoom)

27
Q

Laesie tractus opticus

A

homonieme hemianopsie

28
Q

Laesie radiatie optica

A

homonieme quadrantanopsie

29
Q

Visueel extinctiefenomeen

A

bij bilateraal bewegen wordt bv. een homonieme hemianopsie gevonden, die niet aanwezig is bij het bewegen van elke hand apart. Door de prikkel bilateraal aan te bieden wordt hij aan één kant onderdrukt. Dit wijst op een laesie in de pariëtale cortex (cognitief). Dikwijls gaat dit samen met hemisomatoagnosie (ontkennen van één lichaamshelft).

30
Q

Neuritis optica

A
  • retro-orbitale pijn,
  • wazig zicht,
  • bleker kleurenzicht of zwart-wit zicht en soms blindheid
  • is dikwijls een eerste symptoom van MS!
31
Q

Nervus occulomotorius

A

De nervus oculomotorius verzekert alle oogbewegingen, behalve abductie (nervus abducens) en het naar binnen-beneden kijken (nervus trochlearis). De nervus oculomotorius staat ook in voor het optrekken van het bovenste ooglid. De parasympatische vezels die verantwoordelijk zijn voor de constrictie van de pupil verlopen samen met de nervus oculomotorius.

32
Q

Nystagmus

A

Nystagmus is een ritmische oscillatie, een vorm van tremor van de ogen, meestal gekenmerkt door een snelle heenslag en een tragere terugslag. De richting van de nystagmus wordt genoemd naar de snelle fase. Vraag de patiënt naar boven, beneden, links en rechts te kijken en controleer of er nystagmus optreedt. Enkele nystagmusbewegingen in extreme laterale stand zijn normaal. Beoordeel daarom enkel in blikrichting <45°.

Nystagmus kan een centrale (cerebellair, hersenstam) of perifere (n. VIII, vestibulair) oorzaak hebben. Ook intoxicaties kunnen nystagmus veroorzaken.

33
Q

Centrale nystagmus

A

Bij een centrale nystagmus ligt het letsel in de fossa posterior: cerebellaire laesies (nystagmus in alle richtingen), nucleaire en supranucleare laesies (rotatoire nystagmus) en mesencephale laesies (verticale nystagmus).

34
Q

Perifere nystagmus

A
  • n VIII of vestibulair

- Bij een infranucleaire vestibulaire oorzaak treedt de nystagmus horizontaal op, weg van het aangetaste labyrinth.

35
Q

Nystagmus bij BPPV

A

rotatoire nystagmus (uitgelokt door manoeuver van Hallpike) in de richting van het aangetaste labyrinth. Er is geen gehoorsvermindering.

36
Q

Nystagmus bij neuronitis vestibularis

A

bij de koorddansersgang is er een afwijking naar de aangetaste kant. Er is een horizontale nystagmus en geen gehoorsverlies.

37
Q

Strabismus

A

scheelzien

38
Q

Diplopie

A

dubbelzien

39
Q

Oorzaken ptose

A

Ptose kan voorkomen bij

  • verlamming van n. oculomotorius,
  • het syndroom van Horner (ptose, miose, enoftalmie en anhydrosis) en
  • myastenia gravis.
40
Q

Syndroom van Horner

A
  • ptose (ipsilateraal),
    miose (ipsilateraal),
    (schijnbare) enoftalmie en
    ipsilaterale anhydrosis
  • door uitval van orthosympatische bezenuwing van het gelaat
  • vele mogelijke oorzaken (oa paraneoplastisch, RIP, MS, letstel van sympathische grensstreng door longtumor! …)
41
Q

Uitval N III

A
  • Ptose door paralyse van de m. levator palpebrae.
  • Strabismus met diplopie in bijna alle blikrichtingen. Het oog in rust staat naar beneden en temporaal (overheersing m. rectus lateralis (n. VI) en m. obliquus superior (n. IV).
  • Mydriase met totale pupilstijfheid en accomodatieverlamming als gevolg van de uitval van de parasympatische vezels (m. constrictor pupillae en m. ciliaris).
  • Oorzaken vasculair, traumatisch, compressie en herpes zoster.
42
Q

Uitval n IV

A
  • Strabismus met diplopie bij kijken naar beneden (maximaal in de richting van het gezonde oog).
  • Het oog in rust wijkt af naar boven en temporaal en het hoofd word compensatoir scheef gehouden (oculaire torticollis).
  • Geïsoleerde laesies zeer zeldzaam, meestal gecombineerde uitval met andere hersenzenuwen (trombose sinus cavernosus, hersenstamafwijkingen).
43
Q

Uitval n VI

A
  • Strabismus met diplopie bij kijken naar lateraal.
  • Het oog in rust wijkt af naar nasaal en het hoofd wordt compensatoir lichtjes gedraaid.
  • Oorzaken: intracraniële drukverhoging, compressie, ontsteking en doorbloedingsstoornissen, vaak ook zonder duidelijke etiologie.
44
Q

Totale oftalmoplegie

A

De gelijktijdige uitval van alle 3 oogspierzenuwen:

oog rechtuit, wijde en lichtstijve pupil en accomodatiestoornis.

45
Q

Unilaterale mydriase

A
  • kan een eerste symptoom zijn van een subtentoriële inklemming door een ruimte innemend proces in de hersenen (tumor, bloeding, oedeem).
  • Er treedt een herniatie op van de temporale kwab tussen de schedelbasis en de vrije rand van het tentorium. In deze ruimte ligt de hersenstam met de m. oculomotorius en de a. cerebri posterior. Door druk op de n. III onstaat er een mydriase aan de kant van de inklemming. Door druk op de hersenstam ontstaat er in een verder stadium een bilateraal pyramidaal syndroom en wordt patiënt diep comateus.
46
Q

Nervus trigeminus functie en 3 takken

A
  • sensibiliteit van het gelaat en motoriek van de kauwspieren
  • 3 takken: een ramus ophtalmicus (I), maxillaris (II) en mandibularis (III).
47
Q

Nervus trigeminus pathologie

A
  • De sensibiliteit kan verminderd zijn door een letsel van de perifere zenuw, in de hersenstam of supranucleair.
  • Bij een perifeer letsel (bv. compressie door brughoektumor) is de sensibiliteit EN de motoriek uitgevallen.
  • Aantasting van 3 takken samen wijst op een organische pathologie, meestal in de fossa posterior (bv aberrante bloedvaten) of op MS (sensoriële kern n. V).
  • De masseterreflex is versterkt aanwezig bij een letsel boven het niveau van de pons (corticobulbaire baan).
48
Q

Trigemminusneuralgie anamnese

A

typische anamnese leidt tot diagnose:

  • meestal tak 2 en/of 3: enkel pijn, geen sensibiliteitsstoornissen
  • korte aanvallen van 5-10-30 pijnscheuten per dag
  • pijn uitgelokt door triggers (eten, aanraking, koude)
49
Q

Kauwspieren

A

m. masseter en m. temporalis

50
Q

Corneareflex

A
  • Het afferente deel van de corneareflex verloopt via de n. V,
  • het efferente deel wordt verzorgd door de n. VII.
  • Ga voor het testen van de corneareflex achter de patiënt staan, hou met de linker hand zijn rechter bovenste ooglid enigszins omhoog. Strijk met een uitgepluisd watje, dat in de rechter hand wordt gehouden, langzaam over de sclera naar de rand van de cornea. De rechter hand wordt daarbij afgesteund op de wang van de patiënt.

Stel vast of er een reflexmatig sluiten van het oog optreedt. Test dan het linker oog met een ander watje. Deze test kan vals negatief zijn bij lensdragers.

Afwezigheid van het knipperen van het oog wijst op een n. V letsel (patiënt voelt de aanraking niet) of een n. VII letsel (innervatie van de spier die het oog sluit).

51
Q

N facialis anatomie en functie

A

De nervus facialis (n. VII) is
A) de motorische zenuw van de aangezichtsmusculatuur:
- rond ogen en voorhoofd (n. facialis superior) en
- de spieren van de onderste gezichtshelft (n. facialis inferior).
- De kern van de n. facialis inferior krijgt enkel gekruiste pyramidale vezels in tegenstelling tot
- de kern van de n. facialis superior die bilateraal wordt geïnnerveerd door pyramidale vezels.

B) De zenuw vervoert tevens de smaakvezels voor het voorste 2/3 van de tong en

C) innerveert speeksel- en traanklieren.

52
Q

Beoordeling N VII: symmetrie gelaat (6) en (3)

A
wenkbrauwen op te trekken, 
het voorhoofd te fronsen,
de ogen krachtig te sluiten,
de wangen op te blazen, 
de tanden te laten zien en
 de lippen te tuiten.
  • de smaak (over één helft van de tong) veranderd is en
  • informeer naar zijn speekselsecretie en
  • traansecretie.
53
Q

Perifere facialisparese

A
  • een afhangende mondhoek,
  • verdwijnen de aangezichtsrimpels ipsilateraal en kan men één oog niet sluiten.
  • teken van Bell waarnemen (reflexe opwaartse deviatie van de ogen geassocieerd met poging tot geforceerd sluiten van de oogleden).
54
Q

Teken van Bell

A

reflexe opwaartse deviatie van de ogen geassocieerd met poging tot geforceerd sluiten van de oogleden

55
Q

Centrale facialisparese

A

-ENKEL een asymmetrie van de facialisspieren van de onderste gelaatshelft.

56
Q

Gevolgen op N VII bij centraal letsel (CVA, bloeding, MS, meta)

A

ENKEL verlamming op (GEEN smaakstoornissen).

57
Q

Gevolgen N VII bij perifeer letsel / Bell’s palsy

A

Bij een perifeer letsel (Bell’s palsy) hangen de symptomen af van de localisatie:

  • HOGE aantasting (waar zenuw in het rotsbeen binnendringt, proximaal van afsplitsing chorda tympani): paralyse, smaakuitval (metallische smaak), gestoorde speekselsecretie en verlamming m. stapedius, waardoor mogelijks hyperacousis).
  • bij een LAGE compressie (bv door halsklieren) ENKEL parese of paralyse.
58
Q

uitval van N VII en N VIII

A
  • denk aan brughoektumor/ vestibulair schwannoom/ acousticusneurinoom
  • de tumor gaat in 80% van de gevallen uit van de evenwichtszenuw (nervus vestibularis). Hierdoor vermindert de functie van deze evenwichtszenuw, maar ook andere zenuwen kunnen aangedaan zijn zoals de aangezichtszenuw (nervus facialis) of de gehoorzenuw (nervus cochlearis), omdat zij in de verdrukking komen in het benige kanaal waardoor deze zenuwen lopen
59
Q

Symptomen van brughoektumor/vestibulair schwannoom/ acousticusneurinoom

A
gehoorverlies
evenwichtsproblemen
stoornissen in de gezichtsmimiek
oorsuizen
pijnlijke prikkelingen, trekken in de wangstreek
60
Q

Proef van Rinne

A

druk je de trillende stemvork stevig tegen het mastoid (B). Vraag aan de patiënt om aan te geven wanneer hij geen trilling meer hoort.
Hou dan de (nog trillende) stemvork voor het oor van de patiënt en vraag of hij nu wel nog iets hoort (A).

61
Q

Rinne positief

A

bij normale proef van Rinne (Rinne positief) hoort patiënt stemvork nog trillen

62
Q

Rinne negatief

A
  • Hoort de patiënt niets meer (Rinne negatief of omgekeerde Rinne) is de beengeleiding beter dan de luchtgeleiding.
  • Dit suggereert een conductief gehoorsverlies.
  • Onze luchtgeleiding is zoveel beter dan de beengeleiding dat een gering conductief verlies dikwijls niet tot een negatieve proef van Rinne leidt.
63
Q

Rinne vals negatief

A
  • patiënt hoort niets meer

- bij volledige unilaterale neurosensoriële doofheid als de beengeleiding aan het andere oor wordt waargenomen.

64
Q

Proef van Weber

A

plaats je de trillende stemvork midden op de kruin van de patiënt en vraag je of hij het trillen hoort in het midden van het hoofd, of meer in linker of rechter oor (C).

65
Q

Proef van Weber bij conductief gehoorverlies

A

Bij conductief gehoorsverlies wordt het trillen van het stemvork best waargenomen langs het aangetaste oor omdat er minder afleidend omgevingsgeluid opgevangen wordt.

66
Q

Proef van Weber bij neurosensorieel gehoorsverlies

A

Bij neuro-sensorieel gehoorsverlies wordt het geluid best waargenomen langs de zijde van het normale oor.

67
Q

Proef van Weber bij bilateraal gehoorverlies

A

Geen lateralisatie/normaal

68
Q

Proef van Weber bij gemend gehoorverlies

A

wordt dit beoordeeld als conductief: trillen wordt best waargenomen aan aangetaste oor

69
Q

Proef van Swabach

A

wordt de botgeleiding (stemvork op mastoïd) van de patiënt vergeleken met die van de onderzoeker. Hoort de onderzoeker de trilling langer dan de patiënt wijst dit op perceptieverlies.

70
Q

brughoek

A

hoet tussen pons, cerebellum en hersenstam

71
Q

Conductief gehoorverlies

A
  • Negatieve Rinne, lateralisatie Weber naar het slechte oor, Swabach gestoord.
  • Door oorzaken buiten- of middenoor: vreemd lichaam, oorstop, otitis media, geperforeerd trommelvlies, otosclerosis, letsels gehoorbeentjes.
72
Q

Neurosensorieël gehoorverlies

A
  • Positieve Rinne, lateralisatie Weber naar het goede oor.
  • Door pathologie binnenoor: cochleaire zenuw en transmissie impulsen naar hersenen.
  • Mogelijke oorzaken zijn: lawaai boven 85 dB, binnenoorontstekingen, Ziekte van Menière, congenitale en familiale aandoeningen, ouderdom.
73
Q

Klinisch onderzoek acouticus neurinoma

A
  • neurosensorieel gehoorsverlies
  • soms nystagmus
  • trigeminus aantasting: eerste teken soms afwezigheid van de corneareflex
  • facialis aantasting
74
Q

Anatomie en functie N IX en X

A
  • De nervus glossopharyngeus (n. IX- motorisch enkel m. stylopharyngeus) en de nervus vagus (n. X) worden samen onderzocht.
  • Het zijn gemengde zenuwen die motorische en sensoriële innervatie verzorgen van verhemelte, farynx en larynx.
  • Ze zijn betrokken bij het slikken, foneren en articuleren.
  • De n. IX verzorgt ook de smaakzin ter hoogte van het achterste derde van de tong, maar dit wordt zelden getest.
75
Q

Gordijnteken

A

Bij unilaterale verlamming zal één verhemelteboog niet optrekken en samen met de uvula naar de NORMALE zijde verplaatst worden (is gordijnteken). Dit wijst op een laesie van de motorische vezels van de n. IX aan de ANDERE zijde.

76
Q

Bij spraak en slikproblemen kan je .. testen

A
  • Door met de spatel het weke verhemelte aan te raken, zowel links als rechts, lokken we een wurgreflex uit.
  • Dit wordt niet routinematig getest.
  • CAVE: De wurgreflex kan ook afwezig zijn bij normale personen.
  • Als bij de wurgreflex de pharynxwand naar één zijde trekt, wijst dit op een laesie van de motorische vezels van de n. X aan de andere zijde.
  • Als de patiënt de aanraking tegen de pharynxwand niet voelt, wijst dit op een uitval van de sensibele vezels van n. IX.
77
Q

Heesheid

A

Kan wijzen op stembandparalyse (n X), naast bv laryngitis

78
Q

Nasale stem

A

kan wijzen op verlamming van het verhemelte (n IX)

79
Q

Uitval N IX, X en XI

A

bij carcinoom of meningitis ter hoogte van foramen jugulare is er in deze zone vaak uitval van alle drie zenuwen.

80
Q

Functie en anatomie N XI

A
  • verzorgt de motorische innervatie van de m. sternocleidomastoideus en
  • het bovenste deel van de m. trapezius.
  • Met de n. XI wordt meestal het spinaal gedeelte bedoeld (kernen C1-C5). Deze hebben enkel een unilaterale bezenuwing (zoals n. facialis inferior en n. hypoglossus). Er is geen eigenlijke verbinding met de hersenstam.
81
Q

Pathologie N XI

A
  • Zwakte met atrofie van de m. trapezius wijst op een perifere zenuwaandoening.
  • Bij verlamming van de m. trapezius hangt de schouder naar beneden en de scapula is verplaatst naar beneden en lateraal (pseudo scapula alata).
82
Q

Inspectie N XII

A
  1. stand en motoriek:
    - Laat de patiënt de tong recht uitsteken en kijk of deze naar links of rechts devieert. Bij unilaterale tongzwakte draait de tong naar de paretische kant.
    - Laat de patiënt tong in linker en rechterwang duwen en palpeer de kracht met de vingers.
  2. morfologie van de tong. Let op eventuele tongatrofie en -fasciculaties.
83
Q

Unilaterale tongzwakte

A

draait de tong naar de paretische kant.

84
Q

Centraal probleem n XII

A

In de nucleus hypoglossus komen enkel vezels aan van de contralaterale tractus corticobulbaris. Unilaterale onderbreking van deze baan (vb ter hoogte van de hersenstam) geeft parese van de tongspieren aan de contralaterale zijde (vergelijk met n. facialis inferior).

85
Q

Perifeer probleem n XII

A
  • Bij unilaterale tongzwakte draait de tong naar de paretische kant.
  • Bij perifere aantasting vindt men naast paralyse ook atrofie van een tonghelft.
86
Q

Pathologie N XII

A
  • Bulbaire paralyse

- Pseudobulbaire paralyse

87
Q

Bulbaire paralyse

A
  • onderste motorneuron type thv medulla oblongata (bv ALS).

- Aantasting craniale zenuwen IX-X-XII: dysphagie, dysarthrie, dysphonie.

88
Q

Pseudobulbaire paralyse

A
  • bovenste motorneuron paralyse:
    A) bilaterale interruptie deel tracti corticobulbari (doorbloedingsstoornissen, MS, tumor in mesencephalon).
    Dit gaat gepaard met emotionele labiliteit (overdreven lachen en wenen).
    B) Bij een unilaterale aandoening van de tractus corticobulbaris zullen de slik- en kauwspieren slechts in geringe mate aangetast zijn.
89
Q

3 grote motorische banen

A
  • de tractus corticospinalis (of pyramidalis)
  • het basale ganglia systeem
  • het cerebellaire systeem
90
Q

Tractus corticospinalis / pyramidalis

A

belangrijkste functie is de controle van de spieren van de ledematen tijdens het uitvoeren van precisiebewegingen. Beschadiging van de pyramidebaan leidt tot functieverlies onder het niveau van het letsel.

91
Q

Letsel aan tractus pyramidalis/corticospinalis boven en onder decussatio pyramidalis

A
  • Bevindt het letsel zich boven de kruising in de medulla (decussatio pyramidum-onder het verlengde merg), dan zal de contralaterale lichaamshelft aangetast worden.
  • Bevindt het zich onder de kruising dan zal de ipsilaterale kant betrokken zijn.
  • Het betrokken lidmaat wordt zwakker of verlamd en de fijne bewegingen zijn meer aangetast dan de grove.
92
Q

Letsel van UMN (bovenste motor neuron) geeft

A
  • corticale motorische zones of tractus corticospinalis
  • Hypertone spastische parese of paralyse (initieël soms hypotone slappe parese)
  • Minder uitgesproken atrofie dan onderste motorneuron syndroom
  • Hyperrreflexie
  • Aanwezig teken van Babinski
  • Oorzaken: o.a. CVA, ALS (+ onderste motorneuron), MS, trauma van hersenen of ruggenmerg
93
Q

Letsel van LMN (onderste motor neuron) geeft

A
  • voorhoorncel of motorische radices
  • Ipsilaterale hypotone zwakte en verlamming
  • Atrofie spieren
  • Verminderde of afwezige peesreflexen
  • Fasciculaties
  • Oorzaken: o.a. poliomyelitis, ALS, spinale musculaire atrofie
94
Q

Lestels aan basale ganglia geven

A
  • meestal een toename van de spiertonus (rigiditeit),
  • afwijkingen in stand en gang,
  • een vertraging of ontbreken van spontane en automatische bewegingen (bradykinesie) en
  • de aanwezigheid van onvrijwillige bewegingen (choreo-athetose).
95
Q

Cerebellaire beschadiging heeft effect op

A
  • de coördinatie,
  • gang en
  • evenwicht en
  • tonus: veroorzaakt hypotonie.
96
Q

Fasciculaties

A
  • spierwriemelingen

- voorhoornaantasting zoals in ALS (handspieren, tong), polio of perifere zenuwletsels.

97
Q

Spieratrofie (Opm: kijk vooral naar de handen (thenar, hypothenar), schouders en heupen), oorzaken

A
langdurige ziekten, 
ondervoeding, 
spierziekten, 
perifere zenuwletsels, 
letsels centraal motorneuron.
98
Q

Ataxie

A

stoornis in de coördinatie, waarbij slecht georganiseerde bewegingen ontstaan omdat ze verstoord zijn in de integratie van tijd, kracht en richting (bvb. dysmetrie, dronkemansgang).

99
Q

Types tremors

A
  • Fysiologische tremor
  • Essentiële tremor
  • Parkinson (extrapyramidale) tremor
  • Cerebellaire tremor
100
Q

Fysiologische tremor

A

bij iedereen aanwezig, soms opvallend bij houding of beweging, versterkt bij hyperthyroidie, spanning, vermoeidheid.

101
Q

Essentiële tremor

A

bij aanhouden van een bepaalde positie zoals uitstrekken van de handen (posturaal) en intentioneel (4-10Hz). Dikwijls familiale geschiedenis en verbetering door alcoholinname.

102
Q

Extrapyramidale tremor (Parkinson)

A

optredend in rust (4-7Hz), ‘pillendraaien’, toenemend bij spanning, dikwijls ook houdingstremor.

103
Q

Cerebellaire tremor

A

intentioneel, trage tremor (< 4Hz).

104
Q

Spiertonus

A
  • normale tonus
  • hypotoon
  • hypertoon:
    A) spasticiteit
    B) rigiditeit
105
Q

Spasticiteit

A

wordt onderzocht door snelle passieve flexie-extensie bewegingen, waarbij er een snelheidsafhankelijke toename van de weerstand optreedt met daarna een loslating (knipmesfenomeen).

106
Q

Rigiditeit

A

is niet snelheidsafhankelijk en kan typisch een ‘loden buis fenomeen’ (weerstand over het gehele bewegingstraject) of een ‘tandradfenomeen’ (men voelt gesuperponeerde kleine schokjes) veroorzaken.

107
Q

Oorzaken hypotonie

A

treedt op bij

  • letsels van het perifeer motorneuron,
  • het cerebellum en
  • in de acute fase van een aandoening van het centraal motorneuron (CVA).
108
Q

Oorzaken spasticiteit

A
  • centraal motorisch neuronlijden (pyramidaal syndroom) en betreft vooral de flexoren van de armen en de flexoren (en extensoren) van de benen. Dit gaat meestal samen met verlamming (laat of chronisch stadium van CVA).
109
Q

Oorzaken rigiditeit

A

wordt gezien bij extrapyramidale aandoeningen:

- basale ganglia, zoals de ziekte van Parkinson

110
Q

Segmentair spieronderzoek schaal

A

0 geen beweging mogelijk
1 kleine bewegingen mogelijk zonder verplaatsing
2 beweging mogelijk maar niet tegen zwaartekracht
3 beweging mogelijk tegen zwaartekracht
4 beweging mogelijk tegen zwaartekracht en lichte weerstand
5 beweging is normaal tegen weerstand

111
Q

Extensie pols, hand

A

polsextensoren
n. radialis
C6-C7

112
Q

Abductie (spreiding) vingers

A

mm. interossei
n. ulnaris
C8-T1

113
Q

Oppositie duim

A

m. opponens pollicis
n. medianus
C6-C7

114
Q

Flexie vingers

A

vingerflexoren
n. medianus
C7-C8-T1

115
Q

Flexie onderarm

A

m. biceps brachii
n. musculocutaneus
C5-C6

116
Q

Extensie onderarm

A

m. triceps brachii
n. radialis (prox)
C7-C8

117
Q

Abductie arm

A

m. deltoideus
n. axillaris
C5-C6

118
Q

Flexie heup

A

m. iliopsoas
n. femoralis
L1-L2-L3

119
Q

Adductie heup

A

adductoren
n. obturatorius
L2-L3-L4

120
Q

Abductie heup

A

mm. glutei medii en minimi
n. gluteus superior
L4-L5-S1

121
Q

Extensie knie

A

m. quadriceps femoris
n. femoralis
L2-L3-L4

122
Q

Flexie knie

A

hamstrings
n. ischiadicus
L5-S1-S2

123
Q

Dorsiflexie voet

A

m. tibialis anterior en m. extensor digitorum
n. peroneus
L4-L5-S1

124
Q

Plantairflexie voet

A

m. gastrocnemius
n. tibialis
L5-S1-S2

125
Q

Proef van Barré

A
  • Vraag de patiënt in liggende houding de armen naar voren te strekken met de handpalmen naar boven en de ogen te sluiten.
    A) Bij een latente parese ten gevolge van aantasting van de pyramidebaan draait de hand naar binnen (pronatie) en zakt de arm aan de aangetaste zijde naar beneden.

B) Additonele test: Sla op beide handpalmen van patiënt. Bij verzwakking kan de arm gemakkelijk verplaatst worden.

C) Bij verminderde proprioceptie worden armen niet in oorspronkelijke positie teruggebracht.

D) Bij cerebellaire incoördinatie komen de armen te ver terug en met oscillerende beweging.

126
Q

Proef van Mingazinni

A
  • Vraag de patiënt in liggende houding de benen omhoog te houden met de knieën van elkaar en in 90° flexie ter hoogte van heup en knie. Vraag hem de ogen te sluiten. Voor deze test is vrij veel spierkracht nodig.
  • Een alternatief is patiënt op buik leggen met knieën in 90° (leg maneuver of Barré).
    => Bij een latente parese zal één been uitzakken.
127
Q

Sensiebele banen

A

gaan naar thalamus:

  1. tractus spinothalamicus of
  2. de dorsale kolom
128
Q

Tractus spinothalamicus

A
  • pijn
  • temperatuur en
  • ruwe tastzin (gevoel van lichte aanraking zonder accurate localisatie)
  • kruisen onmiddellijk het ruggenmerg
129
Q

Dorsale kolom

A
  • positiezin
  • vibratiezin en
  • fijne tastzin (aanraking die accuraat kan gelokaliseerd worden met fijn onderscheidingsvermogen)
  • kruisen thv medulla
130
Q

Dwarslesie

A
  • Verlies van alle gevoel onder het middel
  • verlamming en
  • hyperactieve reflexen van de benen
131
Q

Stereognosie

A
  • is een cognitieve functie (tastzin en positiezin gewoonlijk weinig of niet aangetast).
  • Dit treedt op bij aandoeningen in de sensoriële (pariëtale) cortex.
132
Q

Vibratiezinstoornis oorzaken

A
  • Dikwijls als eerste gestoord bij polyneuropathie (diabetes, alcohol).
  • Ook bij aandoeningen van de dorsale kolom: compressie door discus of tumor, MS, vit. B12 deficiëntie, (tertiaire syfilis).
133
Q

Fijne tastzin evalueer je door..

A

monofilament test
- kan beoordeeld worden via het gebruik van een Semmes-Weinstein monofilament van 10 gram (bvb. bij een diabetische neuropathie).

134
Q

Symmetrisch distaal (fijn) gevoelsverlies

A

kan wijzen op perifere neuropathie

135
Q

Verlies van (fijn) gevoel in handen en voeten (‘handschoenen of kousen’) met geleidelijke overgang naar normaal in pols en enkel

A

kan wijzen op polyneuropathie (diabetes en alcohol)

136
Q

gedissiocieerde sensibiliteitsstoornissen

A

bijvoorbeeld enkel aantasting van de spinothalame banen (pijn, temperatuur en grove tast) in het ruggenmerg en niet van de dorsale strengen (positiezin, vibratiezin en fijne tast): bvb. syringomyelie

137
Q

Bicepspeesreflex

A

C5-C6

n. musculocutaneus

138
Q

Brachioradialisreflex

A

C5-C6

n. radialis distale tak

139
Q

Tricepspeesreflex

A

C6-C7

n. radialis proximale tak

140
Q

Kniepeesreflex

A

L2-L3-L4

n. femoralis

141
Q

Achillespeesreflex

A

S1

n. tibialis

142
Q

basisregels reflextesten

A
  • juiste hoek
  • ontspannen
  • voldoende kracht en soepelheid (slingerbeweging)
  • vergelijk L en R
143
Q

Hyperreflexie

A

treedt vooral op bij centrale aandoeningen met zwakte en spasticiteit.

144
Q

hyporeflexie

A

treedt op bij perifere aandoeningen met zwakte en atrofie.

145
Q

Normale of afgenomen reflexen

A

vinden we bij aandoeningen van de basale ganglia, het cerebellum of bij spierziekten.

146
Q

Clonus

A
  • dit zijn ritmische contracties tussen flexie en extensie.
  • Test voor enkelclonus als de reflexen hyperactief lijken:
    Ondersteun met één hand de gedeeltelijk gebogen knie. Breng met de andere hand de voet van patiënt enkele maal in dorsiflexie en plantair flexie terwijl je de patiënt vraagt zich te ontspannen. Breng dan de voet bruusk in dorsiflexie en houd die aan. Kijk naar en voel eventuele ritmisch oscillerende contracties tussen dorsiflexie en plantair flexie.)
147
Q

Buikhuidreflexen

A

Test boven (T8-T9-T10) en onder de navel (T10-T11-T12). De buikspieren moeten ontspannen zijn. Strijk met achtereinde wattenstokje of reflexhamer van lateraal naar mediaal over de buikhuid: de spier trekt samen en navel beweegt in de richting van de uitvoering. Asymmetrie wijst op pathologie.

Deze test is moeilijk of niet uit te voeren bij hypoesthesie, obesitas, polypare vrouwen en oudere mensen.

148
Q

Cremasterreflex

A
  • L1 en L2
  • Strijk van distaal naar proximaal over de binnenzijde van de dij, waardoor de teelbal optrekt (evt. te zien door gespannen onderbroek).
149
Q

Voetzoolreflex

A

Laat patiënt op de onderzoekstafel neerliggen. Verwittig hem op voorhand en vraag hem de voet niet weg te trekken.

Strijk met een halfscherp voorwerp (bvb. achtereinde reflexhamer) vanaf de hiel langs de laterale voetrand over de bal van de voet naar mediaal (C).

Bij een normaal voetzoolreflex treedt flexie van de grote teen (A). Eventueel kan het voetzoolreflex ook indifferent zijn.

Extensie van de grote teen (B) wordt het teken van Babinski genoemd en is steeds pathologisch. Dit wijst op een letsel van de pyramidebaan. Er treedt ook een waaiervormige spreiding van de andere tenen op.

150
Q

Teken van Babinski

A
  • Extensie van de grote teen en waaiervormige spreiding van de andere tenen bij uitvoeren van de voetzoolreflex
  • is altijd pathologisch en wijst op letsel van pyramidebaan/tractus corticospinalis
  • Het teken kan ook aanwezig zijn bij coma en na epileptisch insult (postictaal).
  • Bij een ‘triple-flexion’ respons zien we naast het teken van Babinski ook een flexie van de knie en de heup.
151
Q

Triple flexion respons (TFR)

A
  • naast het teken van Babinski ook een flexie van de knie en de heup.
  • teken van Upper motor neuron aantasting (kan dus ook bij acute spinal injury)
  • mag niet verward worden met vrijwillige bewegingen
152
Q

teken van Hoffman-Trömner

A
  • Hef de arm van een zittende patiënt op door zijn pols (handpalm naar beneden) losjes vast te houden. Breng met je andere hand de middenvinger van de patiënt in hyperextensie. Knip nu op de nagel van de middenvinger.
  • Dit kan een beweging van duim en wijsvinger naar elkaar toe opwekken, het teken van Hoffman-Trömner.
  • Dit teken is niet noodzakelijk pathologisch wanneer het bilateraal aanwezig is, in het bijzonder bij (jonge) mensen met overigens levendige peesreflexen.
  • Een UNILATERAAL teken van Hoffman-Trömner wijst op een letsel van de PYRAMIDEBAAN en is het analoog van het teken van Babinski in de onderste ledematen. !!
153
Q

Radiculopathie

A
  • letsel thv één of meerdere zenuwwortels (mono- en polyradiculopathie
  • Deze zijn meestal het gevolg van degeneratieve wijzigingen in de wervelzuil met compressie van de wortel door discushernia of osteofyten. Andere oorzaken zijn infecties (zona) en tumoren.
154
Q

neuropathie

A
  • letsel thv één of meerdere perifere zenuwen (mono- en polyneuropathie)
  • Oorzaken zijn compressie (entrapment), trauma of vasculitis van vasa vasorum.
155
Q

Dorsale wortel/radix

A
  • irritatie van de dorsale wortel resulteert in een schietende of brandende pijn met irradiatie in het dermatoomgebied
  • Let wel, er bestaat er een aanzienlijke overlapping tussen dermatomen
156
Q

Ventrale wortel/radix

A
  • Druk op de ventrale radix geeft parese van de spieren behorend tot dit myotoom.
  • Let wel, sommige spieren worden door verschillende motorische radices bezenuwd.
157
Q

C5 radix

A
  • discushernia C4-C5
  • pijn en tintelingen: Nek- schouder
  • sensibel: Buitenzijde bovenarm
  • motorisch: Abductie arm, m. deltoideus, m supraspinatus
  • reflexen: Bicepspees
158
Q

C6 radix (belangrijkste cervicale radix!!!)

A
  • discus hernia C5-C6
  • pijn en tintelingen: Laterale arm en dorsale voorarm
  • sensibel: Radiale voorarm, duim en vinger 2
  • motorisch: Flexie arm en dorsiflexie pols, m. biceps brachii en polsextensoren
  • refexen: Brachoradialispees
  • uitlokbaar door rotatie en extensie van de nek aan de aangetaste arm zijde
159
Q

C7 radix

A
  • discushernia C6-C7
  • pijn en tintelingen: Dorsale voorarm
  • sensibel: Vinger (2)-3-(4) en dorsale arm
  • motorisch: Extensie arm en palmaire flexie pols, m. triceps brachii en polsflexoren
  • reflexen: Tricepspees
160
Q

C8 radix

A
  • discus hernia C7-T1
  • pijn en tintelingen: Mediale voorarm en hand, pink
  • sensibel: Ulnaire voorarm, vinger 4 en 5
  • motorisch: Spreiden vingers en duimabductie, mm. interossei, m. abductor pollicis
  • reflexen: Geen
161
Q

N. axillaris

A

motorisch :Abductie arm (m. deltoideus)

sensibel: Laterale zijde bovenarm
oorzaak: Fractuur-luxatie humerus

162
Q

Welke radix?

  • pijn en tintelingen: Nek- schouder
  • sensibel: Buitenzijde bovenarm
  • motorisch: Abductie arm, m. deltoideus, m supraspinatus
  • reflexen: Bicepspees
A

C5 radix

163
Q

Welke radix?

  • pijn en tintelingen: Laterale arm en dorsale voorarm
  • sensibel: Radiale voorarm, duim en vinger 2
  • motorisch: Flexie arm en dorsiflexie pols, m. biceps brachii en polsextensoren
  • refexen: Brachoradialispees
  • uitlokbaar door rotatie en extensie van de nek aan de aangetaste arm zijde
A

C6 radix

164
Q

Welke radix?

  • pijn en tintelingen: Dorsale voorarm
  • sensibel: Vinger (2)-3-(4) en dorsale arm
  • motorisch: Extensie arm en palmaire flexie pols, m. triceps brachii en polsflexoren
  • reflexen: Tricepspees
A

C7 radix

165
Q

Welke radix?

  • pijn en tintelingen: Mediale voorarm en hand, pink
  • sensibel: Ulnaire voorarm, vinger 4 en 5
  • motorisch: Spreiden vingers en duimabductie, mm. interossei, m. abductor pollicis
  • reflexen: Geen
A

C8 radix

166
Q

Welke zenuw?
motorisch :Abductie arm (m. deltoideus)
sensibel: Laterale zijde bovenarm
oorzaak: Fractuur-luxatie humerus

A

N axilaris

167
Q

N. musculocutaneus

A

Motorisch: Flexie arm (m. biceps)

sensibel: Anteromediaal bovenarm
reflexen: Bicepspees

168
Q

Motorisch: Flexie arm (m. biceps)

sensibel: Anteromediaal bovenarm
reflexen: Bicepspees

A

N. musculocutaneus

169
Q

N. radialis

A

Motorisch: Extensie arm en voorarm (m. triceps), Flexie voorarm (m. brachioradialis)
Sensibel: Dorsaal voorarm, handrug, ½ duim, vingers 2, 3 en ½ 4
reflexen: Brachioradialis
Oorzaken: Saturday night palsy, Drop hand (bij uitval)
OPM: Bij een radialis paralyse is er ook verzwakking spieren n. ulnaris (spreiding van vingers) wegens insertie op de (slappe) pezen van de n. radialis.

170
Q

Motorisch: Extensie arm en voorarm (m. triceps), Flexie voorarm (m. brachioradialis)
Sensibel: Dorsaal voorarm, handrug, ½ duim, vingers 2, 3 en ½ 4
reflexen: Brachioradialis
Oorzaken: Saturday night palsy, Drop hand

A

N radialis

171
Q

N. ulnaris

A

Motorisch: Abductie (spreiding) vingers
Sensibel: Palmair hypothenar, vinger 5 en ½ 4
Oorzaken: Trauma elleboog, Klauwhand (bij uitval)
*proef van Froment (papier) cave n medianus

172
Q

Motorisch: Abductie (spreiding) vingers
Sensibel: Palmair hypothenar, vinger 5 en ½ 4
Oorzaken: Trauma elleboog, Klauwhand

A

N. ulnaris

173
Q

N. medianus

A

Motorisch: Ballen van vuist en abductie - oppositie duim
Sensibel: Palmair ½ duim, vingers II en III, en ½ IV
Oorzaken: Carpal tunnel syndroom, Predikershand
*typische anamnese nachtelijke pijnlijke tintelingen, de handen enige tijd schudden doet klachten verminderen
**bekloppen (teken van Tinel) of uitrekken (teken van Phalen) van de zenuw t.h.v. het ligament veroorzaakt pijnlijke paresthesieën in deze vingers

174
Q

Motorisch: Ballen van vuist en abductie - oppositie duim
Sensibel: Palmair ½ duim, vingers II en III, en ½ IV
Oorzaken: Carpal tunnel syndroom, Predikershand

A

N. medianus

175
Q

Saturday night palsy (la paralysie des amours)

A

langdurige druk van hoofd op bovenarm (of druk van bovenarm tegen een harde wand).
=> N radialis
Motorisch: Extensie arm en voorarm (m. triceps), Flexie voorarm (m. brachioradialis)
Sensibel: Dorsaal voorarm, handrug, ½ duim, vingers 2, 3 en ½ 4
reflexen: Brachioradialis
Oorzaken: Saturday night palsy, Drop hand

176
Q

Proef van Froment

A

adductie duim, knellen papier tussen duim en MC 2 net mogelijk(n. ulnaris) en wordt overgenomen door flexie DIP (n. medianus)

177
Q

L4 radix

A
  • discus hernia L3-L4
  • pijn: Lage rug, bil, anterolaterale dij, anterolaterale kuit
  • Omgekeerd teken van Lasègue,
  • Klinisch zoals n. femoralis
  • Sensibel: Anteromediale dij en binnenzijde knie
  • motorisch: Knie extensie, m. quadriceps femoris
  • reflex: Kniepees
178
Q

Welke radix?

  • pijn: Lage rug, bil, anterolaterale dij, anterolaterale kuit, Omgekeerd teken van Lasègue, Klinisch zoals n. femoralis
  • Sensibel: Anteromediale dij en binnenzijde knie
  • motorisch: Knie extensie, m. quadriceps femoris
  • reflex: Kniepees
A

L4 radix

179
Q

L5 radix

A
  • discus hernia L4-L5
  • pijn; Lage rug, bil, laterale dij en onderbeen
  • Teken van Lasègue
  • Klinisch zoals n. peroneus
  • Sensibel: Lateraal been, dorsomediale voet, grote teen
  • Motorisch: Dorsiflexie voet, m. tibialis anterior, m. extensor hallucis longus en m. extensor digitorum (n. peroneus), Hielgang (worteltest)
  • reflex: Geen
180
Q

Welke radix?

  • pijn; Lage rug, bil, laterale dij en onderbeen
  • Teken van Lasègue
  • Klinisch zoals n. peroneus
  • Sensibel: Lateraal been, dorsomediale voet, grote teen
  • Motorisch: Dorsiflexie voet, m. tibialis anterior, m. extensor hallucis longus en m. extensor digitorum (n. peroneus), Hielgang (worteltest)
  • reflex: Geen
A

L5 radix

181
Q

S1 radix

A
  • discushernia L5-S1
  • pijn: Lage rug, bil, achterkant dij, kuit
  • Teken van Lasègue
  • Klinisch zoals n. tibialis
  • Sensibel: Laterale voet, voetzool en kleine teen
  • motorisch: M. gastrocnemius (n. tibialis), Plantaire flexie voet, Teengang (worteltest)
  • reflex: Achillespees
182
Q

Welke radix?

  • pijn: Lage rug, bil, achterkant dij, kuit
  • Teken van Lasègue
  • Klinisch zoals n. tibialis
  • Sensibel: Laterale voet, voetzool en kleine teen
  • motorisch: M. gastrocnemius (n. tibialis), Plantaire flexie voet, Teengang (worteltest)
  • reflex: Achillespees
A

Radix S1

183
Q

N. femoralis

A

Motorisch: Knie extensie, M. quadriceps femoris
Sensibel: Anteromediale dij en binnenzijde knie
Reflex: Kniepees
Oorzaken: Iatrogeen (hartcatheterisatie), Diabetische amyotrofie

184
Q

Welke zenuw?
Motorisch: Knie extensie, M. quadriceps femoris
Sensibel: Anteromediale dij en binnenzijde knie
Reflex: Kniepees
Oorzaken: Iatrogeen (hartcatheterisatie), Diabetische amyotrofie

A

N. femoralis

185
Q

N. peroneus

A

Motorisch: Dorsiflexie voet, extensie grote teen, m. tibialis anterior, m. extensor hallucis longus, Hielgang
Sensibel: Lateraal been, dorsomediale voet, grote teen
Reflexen: Geen
Oorzaken: Compressie t.h.v. caput fibulae

186
Q

Welke zenuw?
Motorisch: Dorsiflexie voet, extensie grote teen, m. tibialis anterior, m. extensor hallicis longus, Hielgang
Sensibel: Lateraal been, dorsomediale voet, grote teen
Reflexen: Geen
Oorzaken: Compressie t.h.v. caput fibulae

A

N peroneus

187
Q

N. tibialis

A

Motorisch: Plantaire flexie voet, tenen, m. gastrocnemius, Teengang
Sensibel: Voetzool
Reflex: Achillespees
Oorzaak: Compressie in kniekuil

188
Q
Welke zenuw?
Motorisch: Plantaire flexie voet, tenen, m. gastrocnemius, Teengang
Sensibel: Voetzool
Reflex: Achillespees
Oorzaak: Compressie in kniekuil
A

N. tibialis

189
Q

N. Ischiadicus (N. peroneus + n. tibialis)

A

Motorisch: Dorsiflexie voet, extensie grote teen, Plantaire flexie voet, tenen
Sensibel: Lateraal been, dorsomediale voet, grote teen, voetzool
Reflex: Achillespees
Oorzaak: Trauma, Heupoperaties, Foute IM injectie, tumor

190
Q

Welke zenuw?
Motorisch: Dorsiflexie voet, extensie grote teen, Plantaire flexie voet, tenen
Sensibel: Lateraal been, dorsomediale voet, grote teen, voetzool
Reflex: Achillespees
Oorzaak: Trauma, Heupoperaties, Foute IM injectie, tumor

A

N. Ischiadicus (N. peroneus + n. tibialis)

191
Q

N. cutaneus femoris lateralis

A

Sensibel: Meralgia paresthetica (doof gevoel of pijn in de zijkant van het dijbeen)
Oorzaak: Obesitas, Knellende kledij, Zwangerschap

192
Q

Welke zenuw?
Sensibel: Meralgia paresthetica (doof gevoel of pijn in de zijkant van het dijbeen)
Oorzaak: Obesitas, Knellende kledij, Zwangerschap

A

N. Cutaneus femoris lateralis

193
Q

Meralgia paresthetica

A
  • doof gevoel of pijn in de zijkant van het dijbeen

- N cutaneus femoris lateralis

194
Q

Systemen betrokken bij coördinatie (5)

A
  • Motorisch: spierkracht (spierziekten, perifere zenuwletsels, pyramidebaanletsels)
  • Cerebellair: coördinatie oog, hoofd en lichaamsbewegingen en goede houding
  • Vestibulair: integratie informatie over positie en beweging in de ruimte
  • Proprioceptief: positiezin (achterstrengaandoeningen, polyneuropathie)
  • Psychogeen: conversie!
195
Q

Coördinatietesten

A
  • vinger-neusproef
  • Hielknieproef
  • snelle alternerende bewegingen (dysdiadochokinese)
196
Q

Interpretatie VNP en HKP (5)

A

1) Wanneer de vinger-neus proef ongestoord verloopt met geopende ogen, terwijl dysmetrie ontstaat na het sluiten van de ogen, wijst dit op een stoornis van de diepe gevoeligheid (proprioceptie, sensorische ataxie). Patiënt aarzelt voor het bereiken van de neus of knie, mist en komt dan toch goed terecht.
2) Bij een cerebellaire aantasting is er afhankelijk van de ernst naast een intentietremor een onregelmatig verloop met dysmetrie (hyper- of hypometrie). De vinger schiet vaak voorbij de neus en eindigt er dan toch op.
3) Bij een vestibulaire aandoening neemt de coördinatiestoornis toe als patiënt de ogen sluit. Patiënt klaagt dikwijls over duizeligheid en vertoont nystagmus.
4) Opgepast voor conversie (simuleren).
5) Motorisch: spierkracht (spierziekten, perifere zenuwletsels, pyramidebaanletsels)

197
Q

Dysdiadochokinese interpretatie (2)

A

1) Bij cerebellaire aandoeningen kan een beweging niet snel gevolgd worden door de tegenovergestelde. Bewegingen zijn traag, onregelmatig en onhandig.
2) Ook gestoord, maar in mindere mate, bij aandoeningen van het bovenste motorneuron en de basale ganglia (ziekte van Parkinson).

198
Q

Evaluatie gangpatroon

A

Let op:

  • gangspoor,
  • de paslengte,
  • het neerzetten van de voeten en
  • het meebewegen van de armen.
  • Blijf steeds in de buurt van de patiënt om hem zo nodig tijdig te kunnen opvangen.
199
Q

Worteltest L5

A

op hielen staan

*Let wel, een eventuele parese zal zich dikwijls pas na enkele meters lopen uiten.

200
Q

Worteltest S1

A

op tenen staan

*Let wel, een eventuele parese zal zich dikwijls pas na enkele meters lopen uiten.

201
Q

Koorddansersgang

A
  • Laat de patiënt voetje voor voetje op één lijn lopen, de hiel telkens tegen de teen. Test eerst met open ogen en naar voeten kijken, dan met open ogen maar voor zich kijken en tenslotte met gesloten ogen.
  • Bij stoornissen van de diepe gevoeligheid heeft de patiënt al problemen met ogen open voor zich kijken.
  • De koorddansergang is een belangrijke test om allerhande pathologiëen op te sporen (pyramidaal, sensibele banen, cerebellair, vestibulair, extrapyramidaal en perifeer neurogeen).
  • Opgepast voor conversie.
202
Q

Extrapyramidale gang

A
  • wordt gekenmerkt door kleine pasjes, slepen van de voeten, propulsie of retropulsie, voorovergebogen houding van de romp en verminderd armzwaaien. Patiënt kan ook moeilijk stoppen (propulsie).
  • (Parkinson, basale ganglia)
203
Q

Spastische gang

A

bestaat uit stijfheid en circumductie van het been, slepen van de voet met de buitenkant over de grond, en het niet meebewegen van de paretische arm.

204
Q

Cerebellaire gang

A

is onzeker met een duidelijk verbreed steunvlak (dronkemansgang).

205
Q

Atactische gang

A

Een gang die coördinatie mist en onstabiel is met wankelen wordt ataxie genoemd:

  • bij cerebellaire aandoeningen,
  • intoxicaties en
  • stoornissen van de diepe gevoeligheid.
206
Q

Dropvoet

A
  • aandoening n. peroneus
  • wordt de hak op de grond gezet en valt de voorvoet meteen op de grond.
  • Bij volledige uitval is een hanentred (op tenen lopen) mogelijk.
207
Q

Unipodaalstand

A
  • Laat de patiënt op één been staan terwijl de knie van het andere been hoog geheven wordt. Laat hem vervolgens op zijn andere been staan. Dit test de KRACHT!! van de adductoren.
  • *** Extra: laat patiënt op één been springen. Dit is soms onmogelijk bij lichte hemiparese.!
208
Q

Rechtkomen uit hurkzit

A

Voor het testen van proximale spierzwakte (zoals in het kader van een myopathie) vragen we patiënt recht te komen uit hurkzit terwijl we zijn beide handen vasthouden. Het teken van Gowers is aanwezig wanneer patiënt zich met de handen op de dijen afduwt.

209
Q

Teken van Gowers

A

wanneer patiënt zich met de handen op de dijen afduwt bij rechtkomen uit hurkzit

210
Q

Proef van Romberg uitvoering

A
    • Vooraleer de proef van Romberg wordt uitgevoerd, is patiënt gescreend naar andere oorzaken van evenwichtsmoeilijkheden.
  • Laat de patiënt de voeten volledig aaneensluiten en de armen horizontaal voorwaarts heffen. Laat hem weten dat hij opgevangen wordt als hij zou vallen (houd je beide armen hiervoor al klaar). Beoordeel het evenwicht met de ogen open. Laat hem vervolgens zijn ogen sluiten en beoordeel zijn evenwicht opnieuw.
  • De proef van Romberg is positief wanneer:
    A) DUIDELIJK ONEVENWICHT OPTREEDT MET OGEN GESLOTEN of
    B) WANNEER ONEVENWICHT IN BELANGRIJKE MATE TOENEEMT BIJ HET SLUITEN VAN DE OGEN
211
Q

Proef van Romberg interpretatie (4)

A

A) De proef van Romberg is als ORIËNTEREND ONDERZOEK van groot belang, in het bijzonder om een verlies van PROPRIOCEPTIE op te sporen, mogelijks door beschadiging van de dorsale strengen van het ruggenmerg of als gevolg van polyneuropathie. Bij het sluiten van de ogen treedt een multidirectionele valneiging op.

B) Een valneiging met OPEN ogen is suggestief voor een cerebellair letsel. Andere tekens van cerebellaire dysfunctie kunnen dan aanwezig zijn.

C) Een positieve Romberg is ook mogelijk bij vestibulair lijden, maar daarbij is de valneiging STEEDS NAAR DEZELFDE ZIJDE (in richting van letsel + nystagmus).

D) De proef van Romberg kan ook psychogeen gestoord zijn: angst of conversie (simuleren).

212
Q

Kliniek cerebrale cortex pathologie

A

Motorisch: Contralateraal bovenste motorneuron verlamming en spasticiteit, flexiecontractuur

sensibel: Contralateraal verlies sensibiliteit romp en ledematen
reflexen: Hyperreflexie
oorzaken: CVA

213
Q

Kliniek hersenstam pathologie

A

Motorisch: Contralateraal bovenste motorneuron verlamming en spasticiteit, flexiecontractuur + letsels craniale zenuwen (diplopie)
Sensibel: Variabel, niet typisch
reflexen: Hyperreflexie
oorzaken: Hersenstam CVA, acusticus neurinom

214
Q

Kliniek ruggenmerg pathologie

A

Motorisch: Verlamming en spasticiteit, meestal bilateraal; paraplegie of quadriplegie afhankelijk van hoogte laesie
Sensibel: Bilateraal sensibiliteitsverlies distaal van de laesie
reflexen: Hyperreflexie
oorzaken: Trauma, compressie ruggenmerg, MS

215
Q

Kliniek basale ganglia pathologie

A

motorisch: Bradykinesie, rigiditeit, tremor
sensibel: Intact
Reflexen: Normaal of hyporeflexie
oorzaken: Parkinson

216
Q

Kliniek cerebellaire pathologie

A

motorisch: Hypotonie, ataxie, nystagmus, dysdiadochokinesis, dysmetrie
Sensibel: Intact
Reflexen: Normaal of hyporeflexie
Oorzaken: Cerebellaire CVA, Tumor

217
Q

Kliniek voorhoorncel pathologie

A

motorisch: Zwakte en atrofie volgens segmentair patroon, fasciculaties
Sensibel: Intact
reflexen: Hyporeflexie
Oorzaken: Polio, ALS

218
Q

Kliniek spinale wortels en zenuwen pathologie

A

Motorisch: Zwakte en atrofie volgens wortel patroon, soms fasciculaties
Sensibel: Aantasting volgens dematoom
Reflexen: Hyporeflexie
Oorzaken: Discushernia

219
Q

Kliniek mononeuropathie

A

Motorisch: wakte en atrofie, soms fasciculaties
Sensibel: Aantasting gebied zenuw
reflexen: Hyporeflexie
oorzaken: Trauma, compressie

220
Q

Kliniek poloneuropathie

A

Motorisch: Zwakte en atrofie, meer distaal dan proximaal, soms fasciculaties

sensibel: Aantasting, handschoenkous distributie
reflexen: Hyporeflexie
oorzaken: Diabetes, alcohol

221
Q

Kliniek neuromusculaire junctie pathologie

A

Motorisch: Vermoeibaarheid eerder dan zwakte
Sensibel: Intact
Reflexen: Normaal
Oorzaken: Myasthenia gravis

222
Q

Kliniek spierpathologie

A

Motorisch: Zwakte meer proximaal dan distaal
Sensibel: Intact
reflexen: Normaal of hypo
Oorzaken: Spierdystrofie