Maart '21 Flashcards
(575 cards)
1
Q
Zögernd, fröstelnd
A
Huiverig
2
Q
Auftakeln
A
Optuigen
3
Q
Aussetzen, aufschieben
A
Opschorten
4
Q
Suppe versalzen
A
Roet in het eten gooien
5
Q
Stark, massiv
A
Fors
6
Q
Reizen, quälen
A
Tergen
7
Q
Stümpern
A
Stuntelen
8
Q
Zielscheibe
A
Het mikpunt
9
Q
Schluchzer
A
De snik
10
Q
Patzer
A
De blunder
11
Q
Beobachten
A
Gadeslaan
12
Q
Wüst, fuchsteufelswild
A
Woest
13
Q
Treibhausgas
A
Her broeikasgas
14
Q
Vormundschaft
A
De voogdij
15
Q
Lenken, verwalten
A
Bestieren
16
Q
Bloß, lediglich
A
Louter
17
Q
Rechtssprechung
A
De jurisprudentie
18
Q
Verborgen, schemenhaft
A
Schimmig
19
Q
Mäßigen, dämpfen
A
Temperen
20
Q
Verlegenheit
A
De gêne
21
Q
Stützen, unterbauen
A
Stutten
22
Q
Dämlich, benommen
A
Suf
23
Q
Hintertreiben, entgegenarbeiten
A
Dwarsbomen
24
Q
Beruhigen, besänftigen
A
Sussen
25
Taugen
Deugen
26
Besorgt, sorgenvoll
Zorgelijk
27
Launig, bizarr
Gillig
28
Verfahren, Rechtsstreit
Het geding
29
Ekelhaft, widerlich
Walgelijk
30
Gesundheitssystem
Het zorgstelsel
31
Untermauern, nachweisen
Staven
32
Offen, unverblümt
Onomwonden
33
Joch
Het juk
34
Martialisch, füchterlich
Vervaarlijk
35
Sauteuer
Peperduur
36
Tadelnswert
Laakbaar
37
Heimlich
In het geniep
38
Bestürzung
De consternatie
39
Illegal, versteckt
Clandestien
40
Spröde, zerbrechlich, hinfällig
Broos (broze)
41
Plädieren
Pleiten (voor)
42
Ansatz, Schätzung, Voranschlag
De raming
43
Untergraben, zerrütten
Ondermijnen
44
Karg, mager
Schraal
45
Billigen, gutheißen
Billijken
46
Urteil
Het vonnis
47
Affäre, Vorfall, Zwischenfall
Het perikel
48
Verrenken, zersetzen, zerrütten
Ontwrichten
49
Joch
Het juk
50
Fehler, Gebrechen
Het mankement
51
Interessiert mich nicht
Kan me echt niet schelen
52
Tratschtante, Klatschmaul
De roddel
53
Ankommen, zulegen, sich erholen, berühren, anfassen, einfinden
Aankomen
54
Verflixt, herrgott
Verdorie
55
Tatverdacht
De verdenking
56
Auf die Reihe kriegen
Op een rijtje krijgen
57
Vorwurf
Het verwijt
58
Kaum
Amper
59
Wert, teuer
Dierbaar
60
Kluft
De kloof
61
Kläglich, jämmerlich
Zielig
62
Spritze
De spuit
63
Immer wieder, fest, ständig
Steevast
64
Schnurstraks, direkt
Rechtstreeks
65
Kitzlig, brenzlig, heikel
Hachelijk
66
Heißbegehrt
Felbegeerd
67
Regime, Regierung
Het bewind
68
Antrag
De motie
69
Grauschleier
De grauwsluier
70
Muffig, unwirsch
Nors
71
Hitzkopf
De driftkop
72
Eintreten
Intrappen
73
Grießgrämig
Chagrijnig
74
Sehnsucht
De hunkering
75
Jedenfalls, wenigstens
Althans
76
Verkehrt herum, umgekehrt
Averechts
77
Elend
De ellende
78
Selbstkasteiung
De zeldkastijding
79
Dennoch, trotzdem
Niettemin
80
Wahrhaftig
Waarachtig
81
Ausdauer, Beharrlichkeit
De volharding
82
Unselig, unheilvoll
Rampzaalig
83
Etwas im Kein ersticken
Iets in de kiem smoren
84
Mitleid, Erbarmen
Het mededogen
85
Abreißen, verschrotten
Slopen
86
Auftauchen
Opdoemen
87
Oft, häufig
Dikwijls
88
Nutzen haben
Baat hebben
89
Spielen, auf der Nase herumtanzen
Sollen
90
Verhältnis
De verhouding
91
Empfangen, hinnehmen, genehmigen
Aanvaarden
92
Deren, dessen
Wier
93
Ziemlich
Nogal
94
Erschweren
Bemoeilijken
95
Auf jeden Fall
Vast
96
Ebenso wenig
Evenmin
97
Unterlassen
Achterwege laten
98
Stutzig, misstrauisch
Wantrouwig
99
Argwohn
De achterdocht
100
Jeweils, jedes mal
Telkens
101
Aufheben, aufregung
De ophef
102
Aufheben, Aufregung
De ophef
103
Badewanne
De badkuip
104
An Ort und Stelle
Ter plekke
105
Macht nichts
Doet er niet toe
106
Traurig
Treurig
107
Sehnsüchtig
Smachtend
108
Interessen, Bewerber
De gegadigden
109
Gegenüberstellungen
De juxtaposities
110
Ändern, vererben
Vermaken
111
Kleinbauer
De keuterboer
112
Deshalb, demnach
Derhalve
113
Feierlich, gehoben
Plechtig
114
Ab und zu
Zo nu en dan
115
Versprechen
De belofte
116
Höflichkeit, Verbindlichkeit
De beleefdheid
117
Heftig, stark
Hevig
118
Ungezogenheit
De omdeugendheid
119
Herausfinden
Uitvogelen
120
Entzücken, Wonne
De verruking
121
Schneidersitz
De kleermakerszit
122
Übermäßig, ausschweifend
Buitensporig
123
Sanftmütig
Zachtaardig
124
Sich genieren
Zich Generen
125
Stören, belästigen
Generen
126
Schwanz, Trottel
De lul
127
Zusammenstoßen
Botsen
128
Schützenverein
De schuttersbond
129
Missionar
De zendeling
130
Reiben, polieren
Wrijven
131
Reihe, Abfolge
De reeks
132
Erwerben
Verwerven
133
Ergründen, durchschauen
Doorgronden
134
Soeben, gerade
Zojuist
135
Zur unterhaltung
Ter vermaak
136
Ständig
Gestaag
137
Skandalös
Schandalig
138
Buchstäblich
Letterlijk
139
Rahmen
Het kozijn
140
Erkennen, begreifen
Beseffen
141
Farbe, Anstrich
De verf
142
Rosine
De rozijn
143
Gefürchtet
Gevreesd
144
Widerrufen, zurückgenommen
Ingetrokken
145
Lernen
De kop opsteken
146
Späher, Voyeur
De gluurder
147
Garn
Het garen
148
Zeug
De prullen
149
Firlefanz
De snuisterijen
150
Kammerjäger
De verdelger
151
Gut kontern
Riposteren
152
Schaufel, Spaten
De schop
153
Solide, tüchtig
Degelijk
154
Schmunzeln, kichern
Gniffelen
155
Abstechen, abgrenzen
Afbakenen
156
Im Gange des, während
Gaande ...
157
Eng, stickig
Benauwd
158
Groll hegen
De wrok koesteren
159
Schmetterling
De vlinder
160
Treten
Iemand een schop geven
161
Weg, Gasse
Het steegje
162
Eine Folge von
Een reeks
163
Gefälscht, bekleckert
Geknoeid
164
Schenkel
De dij
165
Besiegeln
Bezegelen ( zijn besloten met daden )
166
Surren
Gezoem
167
Summen
Gegons
168
Lastig zijn of ergernis geven
Dwars zitten
169
Iemand erg laten schrikken of bang maken
Iemand de stuipen op het lijf jagen
170
So gut wie
Zo goed als
171
Gerüst, Gestell
De stellage
172
Hemmung
De remming
173
Grob, taktlos
Onhebbelijk
174
Verwirrung stiften
Verwarring zaaien
175
Betonung
De klemtoon
176
Schöner Fall, Paradebeispiel
Fraaie staaltje
177
Küssen
Zoenen
178
Echt, tatsächlich
Heus
179
Triumphierend
Triomfantelijk
180
Gaukelei
Gegoochel
181
Reichlich
Ruimschoots
182
Fesselnd, spannend
Boeiend
183
Bestürzt, verdutzt
Onthutst
184
Kein gutes Haar dran lassen
Geen spaan heel laten
185
Dummer spruch, antwort auf alles
Het valt wel mee
186
Bleistift
Het potlood
187
Gewandt, geschickt
Behendig
188
Gewieft, geschäftstüchtig
Gewiekst
189
Blinker
Het knipperlicht
190
Damala
Destijds
191
Jemanden drängen
Bij iemand aandringen
192
Langzamerhand
Stukje bij beetje
193
Modelle, entwürfe
Maquettes
194
Klümpchen, Zuckerwürfel
Het klontje
195
Darlegung, Erörterung
De uiteenzetting
196
Äußeren, vorschlagen
Opperen
197
Lappen, Fetzen
De flard
198
Huschen, rutschen, schlüpfen
Glippen
199
Arbeit
De/het karwei
200
Hindernis
Het struikelblok
201
Nachricht, Botschaft
De tijding
202
Erötern, darlegen
Betogen
203
Offenbar, offensichtlich
Kennelijk
204
Chaos
De puinhoop
205
Hier und da, durcheinander
Her en der
206
Regal, Gestell
Het rek
207
Rückhalt, Anhaltspunkt
Het houvast
208
Knallen, quengeln
Mieteren
209
Abfangen, wegnehmen
Onderscheppen
210
Entgegengesetzt, rechtwinklig
Haaks
211
Kneifen, klemmen
Knellen
212
Süß, goldig
Beeldig
213
Merkwürdig
Merkwaardig
214
Chaos, Trümmer
Puinhoop
215
Seitdem
Sindsdien
216
Nachlässigkeit
Nalatigheid
217
Verfahren, Rechtsstreit
Het geding
218
Ekelhaft, widerlich
Walgelijk
219
Gesundheitssystem
Het zorgstelsel
220
Untermauern, nachweisen
Staven
221
Offen, unverblümt
Onomwonden
222
Joch
Het juk
223
Martialisch, füchterlich
Vervaarlijk
224
Sauteuer
Peperduur
225
Tadelnswert
Laakbaar
226
Heimlich
In het geniep
227
Bestürzung
De consternatie
228
Illegal, versteckt
Clandestien
229
Spröde, zerbrechlich, hinfällig
Broos (broze)
230
Plädieren
Pleiten (voor)
231
Ansatz, Schätzung, Voranschlag
De raming
232
Untergraben, zerrütten
Ondermijnen
233
Karg, mager
Schraal
234
Billigen, gutheißen
Billijken
235
Urteil
Het vonnis
236
Affäre, Vorfall, Zwischenfall
Het perikel
237
Verrenken, zersetzen, zerrütten
Ontwrichten
238
Joch
Het juk
239
Fehler, Gebrechen
Het mankement
240
Interessiert mich nicht
Kan me echt niet schelen
241
Tratschtante, Klatschmaul
De roddel
242
Ankommen, zulegen, sich erholen, berühren, anfassen, einfinden
Aankomen
243
Verflixt, herrgott
Verdorie
244
Tatverdacht
De verdenking
245
Auf die Reihe kriegen
Op een rijtje krijgen
246
Vorwurf
Het verwijt
247
Kaum
Amper
248
Wert, teuer
Dierbaar
249
Kluft
De kloof
250
Kläglich, jämmerlich
Zielig
251
Spritze
De spuit
252
Immer wieder, fest, ständig
Steevast
253
Schnurstraks, direkt
Rechtstreeks
254
Kitzlig, brenzlig, heikel
Hachelijk
255
Heißbegehrt
Felbegeerd
256
Regime, Regierung
Het bewind
257
Antrag
De motie
258
Grauschleier
De grauwsluier
259
Muffig, unwirsch
Nors
260
Hitzkopf
De driftkop
261
Eintreten
Intrappen
262
Grießgrämig
Chagrijnig
263
Sehnsucht
De hunkering
264
Jedenfalls, wenigstens
Althans
265
Verkehrt herum, umgekehrt
Averechts
266
Elend
De ellende
267
Selbstkasteiung
De zeldkastijding
268
Dennoch, trotzdem
Niettemin
269
Wahrhaftig
Waarachtig
270
Ausdauer, Beharrlichkeit
De volharding
271
Unselig, unheilvoll
Rampzaalig
272
Etwas im Kein ersticken
Iets in de kiem smoren
273
Mitleid, Erbarmen
Het mededogen
274
Abreißen, verschrotten
Slopen
275
Auftauchen
Opdoemen
276
Oft, häufig
Dikwijls
277
Empfindung
Debgewaarwording
278
Nutzen haben
Baat hebben
279
Spielen, auf der Nase herumtanzen
Sollen
280
Verhältnis
De verhouding
281
Empfangen, hinnehmen, genehmigen
Aanvaarden
282
Deren, dessen
Wier
283
Ziemlich
Nogal
284
Erschweren
Bemoeilijken
285
Auf jeden Fall
Vast
286
Ebenso wenig
Evenmin
287
Unterlassen
Achterwege laten
288
Stutzig, misstrauisch
Wantrouwig
289
Argwohn
De achterdocht
290
Jeweils, jedes mal
Telkens
291
Aufheben, aufregung
De ophef
292
Aufheben, Aufregung
De ophef
293
Badewanne
De badkuip
294
An Ort und Stelle
Ter plekke
295
Macht nichts
Doet er niet toe
296
Traurig
Treurig
297
Sehnsüchtig
Smachtend
298
Interessen, Bewerber
De gegadigden
299
Gegenüberstellungen
De juxtaposities
300
Ändern, vererben
Vermaken
301
Kleinbauer
De keuterboer
302
Deshalb, demnach
Derhalve
303
Feierlich, gehoben
Plechtig
304
Ab und zu
Zo nu en dan
305
Versprechen
De belofte
306
Höflichkeit, Verbindlichkeit
De beleefdheid
307
Heftig, stark
Hevig
308
Ungezogenheit
De omdeugendheid
309
Herausfinden
Uitvogelen
310
Entzücken, Wonne
De verruking
311
Schneidersitz
De kleermakerszit
312
Übermäßig, ausschweifend
Buitensporig
313
Sanftmütig
Zachtaardig
314
Sich genieren
Zich Generen
315
Stören, belästigen
Generen
316
Schwanz, Trottel
De lul
317
Zusammenstoßen
Botsen
318
Schützenverein
De schuttersbond
319
Missionar
De zendeling
320
Reiben, polieren
Wrijven
321
Reihe, Abfolge
De reeks
322
Erwerben
Verwerven
323
Ergründen, durchschauen
Doorgronden
324
Soeben, gerade
Zojuist
325
Zur unterhaltung
Ter vermaak
326
Ständig
Gestaag
327
Skandalös
Schandalig
328
Buchstäblich
Letterlijk
329
Rahmen
Het kozijn
330
Erkennen, begreifen
Beseffen
331
Farbe, Anstrich
De verf
332
Rosine
De rozijn
333
Gefürchtet
Gevreesd
334
Widerrufen, zurückgenommen
Ingetrokken
335
Lernen
De kop opsteken
336
Späher, Voyeur
De gluurder
337
Garn
Het garen
338
Zeug
De prullen
339
Firlefanz
De snuisterijen
340
Kammerjäger
De verdelger
341
Gut kontern
Riposteren
342
Schaufel, Spaten
De schop
343
Solide, tüchtig
Degelijk
344
Schmunzeln, kichern
Gniffelen
345
Abstechen, abgrenzen
Afbakenen
346
Im Gange des, während
Gaande ...
347
Eng, stickig
Benauwd
348
Groll hegen
De wrok koesteren
349
Schmetterling
De vlinder
350
Treten
Iemand een schop geven
351
Weg, Gasse
Het steegje
352
Eine Folge von
Een reeks
353
Gefälscht, bekleckert
Geknoeid
354
Schenkel
De dij
355
Besiegeln
Bezegelen ( zijn besloten met daden )
356
Surren
Gezoem
357
Summen
Gegons
358
Lastig zijn of ergernis geven
Dwars zitten
359
Iemand erg laten schrikken of bang maken
Iemand de stuipen op het lijf jagen
360
So gut wie
Zo goed als
361
Gerüst, Gestell
De stellage
362
Hemmung
De remming
363
Grob, taktlos
Onhebbelijk
364
Verwirrung stiften
Verwarring zaaien
365
Betonung
De klemtoon
366
Schöner Fall, Paradebeispiel
Fraaie staaltje
367
Küssen
Zoenen
368
Echt, tatsächlich
Heus
369
Triumphierend
Triomfantelijk
370
Gaukelei
Gegoochel
371
Reichlich
Ruimschoots
372
Fesselnd, spannend
Boeiend
373
Bestürzt, verdutzt
Onthutst
374
Kein gutes Haar dran lassen
Geen spaan heel laten
375
Dummer spruch, antwort auf alles
Het valt wel mee
376
Bleistift
Het potlood
377
Gewandt, geschickt
Behendig
378
Gewieft, geschäftstüchtig
Gewiekst
379
Blinker
Het knipperlicht
380
Damala
Destijds
381
Jemanden drängen
Bij iemand aandringen
382
Langzamerhand
Stukje bij beetje
383
Modelle, entwürfe
Maquettes
384
Klümpchen, Zuckerwürfel
Het klontje
385
Darlegung, Erörterung
De uiteenzetting
386
Äußeren, vorschlagen
Opperen
387
Lappen, Fetzen
De flard
388
Huschen, rutschen, schlüpfen
Glippen
389
Arbeit
De/het karwei
390
Hindernis
Het struikelblok
391
Nachricht, Botschaft
De tijding
392
Erötern, darlegen
Betogen
393
Offenbar, offensichtlich
Kennelijk
394
Chaos
De puinhoop
395
Hier und da, durcheinander
Her en der
396
Regal, Gestell
Het rek
397
Rückhalt, Anhaltspunkt
Het houvast
398
Knallen, quengeln
Mieteren
399
Abfangen, wegnehmen
Onderscheppen
400
Entgegengesetzt, rechtwinklig
Haaks
401
Kneifen, klemmen
Knellen
402
Süß, goldig
Beeldig
403
Merkwürdig
Merkwaardig
404
Chaos, Trümmer
Puinhoop
405
Seitdem
Sindsdien
406
Nachlässigkeit
Nalatigheid
407
Gemütlich, behaglich
Kneuterig
408
Ekelhaft, unheimlich
Akelig
409
Doch, denn, immerhin
Immers
410
Verdienst, Meritum
Merite
411
Erkunden, aufklären
Verkennen
412
Eher, lieber
Veeleer
413
Zeitrahmen, Frist
Tijdsbestek
414
Auflodern, aufflammen
Oplaaien
415
Erlebnisse, Schicksal(e) … trials and tribulations
Wederwaardigheden
416
(aus/ein-) münden
Uitmonden
417
Trivialität
Onbenulligheid
418
Versuchen, trachten
Trachten
419
Bezweifeln
In dubio staan
420
Kühl, frostig
Kil
421
Asozialer mensch
Tokkie
422
Robust, wuchtig, stark
Stoer
423
Genau, akkurat
Accuraat
424
Scheinbar
Schijnbaar
425
Starten
Van de grond komen
426
Iemands schande openlijk bekend maken / laten zien
Aan de kaak stellen
427
Ekelhaft, unheimlich
Akelig
428
Denn, immerhin
Immers
429
Verdienst
Merite
430
Erkunden, aufklären
Verkennen
431
Eher, lieber
Veeleer
432
Zeitrahmen, Frist
Het tijdsbestek
433
Auflodern, aufflammen
Oplaaien
434
Erlebnisse, Schicksale
Wederwaardigheden
435
Münden
Uitmonden
436
Trivialitäten
Onbenulligheden
437
Zweifelhaft
In dubio
438
Frostig, nasskalt
Kil
439
Assi
Tokkie
440
Stämmig, derb
Stoer
441
Genau, akkurat
Accuraat
442
Scheinbar
Schijnbaar
443
Starten, beginnen
Van de grond komen
444
Iemands schande openlijk bekend maken
Aan de kaak stellen
445
Befähigt, geeignet
Bekwaam
446
Back where we started
Terug bij af
447
Kindergärtner/in
Meester/juf
448
Keine Ahnung von etwas haben
Er niets van afweten
449
Obwohl ich es gern wüsste…
Al zou ik het graag weten
450
Notwendig, erforderlich
Noodzakelijk
451
zurechnungsfähig
Toerekeningsvatbaar
452
Iemand zo dichtbij volgen dat het irritant is
Iemand in zijn nek hijgen
453
Spätzünden
Laatbloeien
454
Jonglieren (bildl.)
Ballen omhoog moeten houden
455
Schnarchen
Snurken
456
Wendepunkt
Kantelpunt
457
Insbesondere
Met name
458
Aufhören, einstellen
Staken
459
Sich zu etwas motivieren
Zich tot iets aanzetten
460
Zwischenfazit ziehen
De balans opmaken
461
Einjagen
Aanjagen
462
Zuschreiben
Wijten aan
463
Iets dat 2 keer voorkomt
Doublure
464
Zelf opgewekt braken
Purgeren
465
Kan nergens genoeg van krijgen
Onverzadigbaar
466
Vlammend, temperamentvol
Flamboyant
467
Opvallend, helder zichtbaar
Frappant
468
Doorzien worden, ontmaskerd worden (lager niveau dan gedacht)
Door de mand vallen
469
Kalm en zonder je te verzetten
Lijdzaam
470
Zijn eigen belangen volstrekt niet in aanmerking nemen
Zichzelf wegcijferen
471
Zaghaft, schüchtern
Timide
472
Unbemerkt
Onopgemerkt
473
In sich gekehrter Mensch
Binnenvetter
474
Sexuelle orientierung
Geaardheid
475
Unelegant
Onelegant
476
Sich zurückziehen
Handen ervan aftrekken
477
Abblitzen lassen
Afpoeieren
478
In die Defensive gehen
In het verweer gaan
479
Aus dieser Perspektive
Vanuit dit oogpunt
480
To establish a framework
Een kader scheppen
481
Einfach und ohne Erläuterung
Lakoniek
482
Scheiße
Schijt
483
Sozusagen
Als het ware
484
Sich gut verbessert haben
Aardig opgeknapt zijn
485
To put your finger on it
Je finger er achter krijgen
486
Prellen, quetschen
Kneuzen
487
Kurz zusammengefaßt
In een notendop
488
Zoff
Het bonje
489
Herrisch, gebieterisch
Bazig
490
Geizig, knauserig
Vrekkig
491
Erlauben, gestatten
Veroorloven
492
Vernachlässigung, Missachtung
Veronachtzaming
493
Liebhaber, Geliebte
Minnaar
494
Vorausgang feststellen
Vooruitgang boeken
495
Keine Energie haben
Geen fut hebben
496
The straw that breaks the camel’s back
De druppel die de emmer doet overlopen
497
Zuneigung
Genegenheid
498
Fad, muffig
Duf
499
Slaapkamer, gekkenhuis
Mafkeet
500
Ohne Zweifel
Ongetwijjfeld
501
Joch, Geschirr
Het gareel
502
Kannst du hiermit harmonieren
Kun je je hierin vinden
503
Dich besser präsentieren als du dich fühlst
Je beter voordoen dan je je voelt
504
Gut unterwegs
Goed op dreef
505
Anständig
Fatsoenlijk
506
Angebot aus Schwäche
Zwaktebod
507
Das, was, dasjenige
Hetgeen
508
Umwerfen, umnieten
Onderuithalen
509
Heel erg verbaasd
Verbouwereerd
510
Verder rennen
Doordraven
511
Gegenwind geben
Tegengas geven
512
Anwesend sein bei
Bijwonen
513
Brüchig, schwankend, wackelig
Wankel
514
Angeblich, vermeintlich
Vermeend
515
Alwaar
Wo
516
Jugendliche
Adolescente
517
Fauchen, schnauzen
Snauwen
518
Hirnhaut
Hersenvlies
519
Armoede hebben
Op een houtje moeten bijten
520
Verworren reden, lallen
Stamelen
521
Iets snappen of doorkrijgen
Iets in de smiezen hebben
522
Taken en verwantwoordelijkheden afschuiven
Over de schutting gooien
523
Deichseln, begünstigen
Matsen
524
Einfach runterhauen, abspulen
Afraffelen
525
Zug, Ruck, Strecke
De ruk
526
To embarass
Voor schutt zetten
527
Alweer
Wederom
528
Recht haben (jur.)
In zijn recht staan
529
Auf die entsprechende Frage hin
Desgevraagd
530
Ungeeignet, untauglich
Ondeugdelijk
531
Dreiging van negatieve gevoelens als je ergens niet aan kunt voldoen / extra motivatie om iets te bereiken
Een stok achter de deur
532
Natürlich, selbstverständlich
Uiteraard
533
Only natural
Niet meer dan normaal
534
Except, other than
Op … na
535
Beschützen
Uit de wind houden
536
Schleier lupfen, betrügen, abzocken
Oplichten
537
Etwas zum beben bringen
Iets aan het wankelen zetten
538
Ervandoor gaan, het hazenpad kiezen, oo de vlucht slaan
Aan de haal gaan
539
Betütern, bevormunden
Betuttelen
540
Der Dumme sein, dran glauben müssen
De pineut zijn
541
Zäh, trotzig, rau, abweisend
Stroef
542
Etwas gründlich satt haben
Iets spuugzat zijn
543
Kwaad zijn op zichzelf over het feit dat men ergens niet aan gedacht heeft
Zich wel voor de kop kunnen slaan
544
The penny has dropped
Het kwartje is gevallen
545
Nachtragend
Rancuneus
546
Sich gemotze anhören müssen
Gezeur aan je hoofd hebben
547
Wanneer iets aanhoudt
Op den duur
548
Jäh, plötzlich, blitzartig
Plotsklaps
549
Sich einer Sache vergewissern
Zich van iets vergewissen
550
Also, daher, somit
Derhalve
551
Vertragen, tragen, verkraften
Verdragen
552
Vergewaltiger
De aanrander
553
Bewerkstelligen, zustande bringen
Bewerkstelligen
554
Singen, auspacken (Verhör)
Faseln, sabbeln, quasseln
Ausschlagen (Gewicht)
Durchdrehen (Reifen)
Doorslaan
555
Übel, schlimm
Euvel
556
Eskapismus
Het escapisme
557
Sprühdose
Spuitbus
558
Gefügig, handlich
Handzaam
559
Zuviel arbeiten, sich abmühen
Uitsloven
560
Over onbelangrijke, alledaagse dingen praten
Over koetjes en kalfjes praten
561
Rinne, Rille, Furche
De groef
562
Was ist eure relation
Wat zijn jullie van elkaar
563
Schwankung
De schommeling
564
Kunnen zeggen wat men te zeggen heeft
Zijn ei kwijt kunnen
565
Blindlings
Blindelings
566
Entstauben, abstauben
Afstoffen
567
Dat zijn verkeerde praktijken
Dar kan niet door de beugel
568
Ganz grob gesagt
Heel grof gezegt
569
Zurückspulen
Terugspoelen
570
Trübsinnig, niedergeschlagen
Neerslachtig
571
Einen Schrecken einjagen
Een schrik aanjagen
572
To go against
Ingaan tegen
573
There is no good excuse
Valt niet goed te praten
574
There is no making it right
Valt niet goed te maken
575
Sich totlachen
Vouwen van het lachen
