Marketing Communication & the consumer Flashcards

van alle artikelen van het MCC vak

1
Q

Pelsmacher (2013) - defineert drie onderdelen die invloed hebben op de Attitude (overall evaluatie van een persoon ten opzichte van een object, product, persoon, organisatie etc.) van consumenten. Welke zijn dit?

A
  • Affective
  • Cognitive
  • Behavioural
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

IMC staat voor integrated marketing communications, wat is hierbij het verschil tussen dit en marketing voorheen?

2 dingen

A

kijkt naar de big picture of building strong brands

strategic business process to plan, develop en execute brand com programs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Touchpoints to communicate with consumers - je kunt ze in 4 categorieen verdelen. Welke zijn dit? + voorbeelden (Belch & Belch)

A

1) Company created touch points: alles wat gepland is: advertenties, websites, displays, packaging
2) Intrinsic touch points: alle interactie tussen merk en consument during the process of buying the product, bv advies/sales conversation
3) Consumer initiated touch points: bv klacht, alles wat door de klant wordt geïnitieerd.

4) Unexpected touch points: dit zijn bijvoorbeeld reviews
word-of-mouth of sites zoals Tripadvisor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Weer gekeken naar de Contact Tools van IMC - welke heeft de hoogste controle influence van de organisatie (en daarmee de laagste impact) ?

A

planned, company created touch points

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Implicit en explicit brand attitudes gaan ervan uit dat persuasion nodig is, wat is de andere kant hiervan?

A

brand salience die vinden dat persuasion overrated is (Romaniuk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe zit het met loyalty bij consumenten? En wat is het verschil tussen marketing thinking en hoe het echt zit?

En op wie zou je moeten focussen - warvoor soort buyers

A
  • consumenten zijn bijna nooit 100% loyaal aan 1 brand. Ook niet voor high end producten. Mensen switchen.
  • daarnaast zijn consumenten light buyers, ze kopen het maar een aantal keer per jaar. Ook als ze loyal zijn to your brand. Er is maar een klein gedeelte dat een merk heel vaak koopt. Klein gedeelte vindt brand maar uniek.
  • je zou moeten focussen op category buyers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zeggen ze in Romaniuk sharp Ehrenberg (2007) (differentiatie lecture 3 how Marcoms work). Differentiate

Methode, resultaten en conclusie

A

ze vragen welke merken ze associeren met verschillende attributen - hoe unique of different de brand was.

Results: in general de meeste brand users zien de merken die zij komen NIET als unique of different.

Maar 10% vindt het merk dat zij gebruiken unique of different.

Daarnaast hebben ze ook gekeken naar auto’s en fastfood en banken. En je ziet similar results - grootste gedeelte scoort laag op different en unique bij merken die ze gebruiken (scores onder 3)

Conclusie: het is overdreven om te stellen differentiate or die, want dat hoeft echt niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat weet je van MacDonald & Sharp (2000) (lecture 3 how marcom werkt) - Brand awareness

IV, conditions, DV methode results

En waar sluit dit bij aan? welke theorie

A

participanten werden gevraafd brand choices for orange soft drink.

IV: brand awareness
DV: brand selection in high awarenesss conditions
nature choice

Conditions:
High awareness condition: 1 well known brand 2 unknown brands

no awareness condition 3 unknown brands

Results: high awareness condition 85.5% selected the well known brand on the first try, or because of the well known brand + price

Low awareness condition reasons packaging, price + other

conclusie: als er een well known brand is, dan hebben consumenten minder afford nodig om een keuze te maken.

deze studie sluit aan bij brand salience, mental availablility of brands

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verschil tussen brand evaluation en brand salience?

A

Brand evaluation: hoe/wat denk je over de brand

Brand salience: having the chance of being thought of by consumers in buying situation

hoe vaak denk je aan de brand?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waardoor is Brand salience gedreven?

A

Door kwaliteit. Als de brand strong and relevant associaties heeft dan ben je meer salient.

En door kwantiteit:
Hoe meer verschillende associaties in het geheugen hoe meer salient

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat weet je van Trembath Romaniuk en Lockshin (2011) (lecture 3 how marcom works implicit/explicit)

IV DV conclusie

A

compare predictive vailidty brand salience vs. brand attitudes voor high involvement products (travel)

DV: intention to visit 7 destinations
IV: brand salience, brand attitudes and past behavior

Ze moesten indiceren welke plek in mind kwam als er stond “een leuke plek om te bezoeken”

Daarmee krijgen de steden een score van het gemiddelde.

Conclusie: brand slaience predicts intentions to visit
brand atittudes dont add to prediction

Brand salience is dus niet hetzelfde als brand awareness en niet hetzelfde als brand attitudes. So this study shows the importance of brand salience even in high involvement products.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

distinctive brand elements

  • vertel waarvoor het zorgt bij de consument
  • hoe lang duurt het voor het werkt?
A

zijn niet variable, dus mensen keizen niet je merk omdat ze oranje leuk vinden en jij oranje in je merknaam hebt. Maaar het zorgt voor herkenning. Dus ze zien oranje en denken aan jouw merk.

-it takes time om een distinctive brand element te krijgen. Dus nike swoosh herken je nike zonder de naam maar het duurt heel lang voor dat dat werkt bij de consument. Wees consistent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Er zijn drie soorten factoren die gedefineerd worden on why specific persons are able to influence group behavior (lecture 5 influencer marketing).

Welke drie zijn dit en wat doen ze?

A

1) individual capital - expertise and knowledge involvement mavenism - bv iemand die speciaal in crossfit zit
2) social capital - mensen die het leuk vinden om mensen te verleiden in influencen, independence (denken zonder social construct), machiavellianism (power seekers) ego drive (mensen die het leuk vinden om mensen te verleiden in influencen, independence (denken zonder social construct), machiavellianism (power seekers)
3) social leadership. - personality strength leadership abilities, leadership narcissism

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Volgens Belch en Belch hebben ze meaning transfer wat is dat

en wat zeggen ze erover wanneer werkt het alleen?

A

dat betekent dat

meaning endorser (influencer) -> gaat over op de ad -> op het product -> en dan bij het publiek

maar dit werkt alleen als er een fit is tussen influencer en merk (source credibility)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

welke match up dimensions (3) worden er genoemd bij (Jin & Phua, 2014)

attrectiveness

en

source credibility

A

Attrectiveness

  • similarity
  • familiarity
  • likeability

Source credibility

  • knowledge
  • experience
  • trusthworthiness
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Lecture 5 - influencer marketing

(Jin , Phua 2014)

3 sources of social network porfiles to explore are? and what do they mean? (information soorten) to analyse the credibility of social network accounts

A

1 self generated information - content of the post

2 other generated information - replys to content

3 system generated information - number of tweets number or followers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Jin & Phua (2014) - deden onderzoek naar het aantal volgers op de eWOM intentie

Wat weet je van het onderzoek:

  • soort onderzoek (celebrity en soort tweet)
  • experiment I methode + resultaten

(vodka en celebrity)

A

Experiment 1
-inhoud: effecten van aantal volgers op Twitter -> source crediblity perceptie, intention to build an online friendship endorser product involvement, buying intention en intention om eWOM te doen.

  • methode: semi bestaande celebrity met allemaal manipulaties, mensen zijn ingedeeld random in een manipulatie. Er werd gebruik gemaakt van low involvement products als water en vodka. En het aantal volgers werd gemanipuleerd. 


  • resultaten: H1 aanvaard, celebrity met higher number of followers will be perceived as higher in three dimensions of source credibility (physical attraction, trustworthiness, and competence) than celebrity with lower number of followers.

H2 aanvaard, celebrity with higher number of followers will have a stronger social influence on a consumer’s intention to build an online friendship with the celebrity than a celebrity with lower followers

Geen effect van of product type, tweet valence (pos/neg)

H3 aanvaard, het interactieaffect tussen number of followers valence van de tweet (pos/neg) heeft influence op product involvement en buying intention. Bij hoog aantal volgers zal een positieve valenced tweet zorgen voor meer product involvement en buying intention dan negatieve tweets. Als de volgers laag zijn heeft de valence van de Tweets geen effect op de buying intention, product involvement.

eWOM
-sterkere intention to spread eWOM when celeb with low followers posted negatively valence information than pos.
-celeb met high followers -> valence maakt niet uit voor eWOM

number of followers high en pos valences tweet = greater product involvement en buying intention

H4 aanvaard, number of followers high, dan heeft de valence geen effect. Als de followers low zijn dan zal neg valenced tweets in meer eWOM resulteren dan pos valenced tweets.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Jin & Phua (2014) - deden onderzoek naar het aantal volgers op de eWOM intentie

Wat weet je van het onderzoek:

  • soort onderzoek (celebrity en soort tweet)
  • experiment 2 methode + resultaten
A

Experiment 2

  • kijkt naar de manipulatie (prosocial vs antisocial) celebrity op de cognitive percepties van de celeb op de brand outcomes.
  • gekoppeld aan social identity theory - je eigen identiteit deriving from knowledge of membership in a social group.
  • methode: celeb nieuwsartikelen gezien met social en antisocial celeb. Valence of brand tweets en number of followers is weer meenemen.
  • resultaten: prosocial celeb werden als meer sociale desirable gezien dan antisocial celebs.
  • H5 aanvaard, consumenten die lezen over een prosocial celeb will precieze the celeb to be higher source credibility than reading about antisocial celeb.
  • H6 aanvaard, consumenten die lezen over prosocial celeb will have a stronger intention to build an online friendship with the celeb en social identification with the celebrity dan die van de antisocial celeb.

mediation en moderation effect gevonden, alleen voor positieve tweets niet voro negatieve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Veirman (2017) - keek naar number of followers en followers on likeability bij divergent products op Brand attitude

Welke twee studies hebben zij gedaan?

A

Study 1: kijkt naar de relatie tussen number of followers and likability door perceived popularity en opnion leadership. Gekeken naar de moderating impact van aantal followees on the relationship between number of followers and likability.

Study 1 = number followers (moderate vs high) vs number followees (moderate vs high)

Study 2: kijkt verder naar de moderating role of number of followers on the advertising effectiveness op attitude towards brand (Ab).

Study 2 = number followers (moderate vs high) vs product divergence (low vs high)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Veirman (2017) - keek naar number of followers en followers on likeability bij divergent products op Brand attitude Wat waren de belangrijkste resultaten:

  • Number of followers heeft wel/niet effect op perceived popularity.
  • Popularity heeft wel/niet effect op perceived opinion leadership wat op zijn beurt weer effect heeft op likeability.
  • A positive/negative direct effect of number of followees on likeability when the number of followers is high/low.
A
  • Number of followers heeft effect op perceived popularity.
  • Popularity heeft een effect op perceived opinion leadership wat op zijn beurt weer effect heeft op likeability.
  • A negative direct effect of number of followees on likeability when the number of followers is low.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Veirman (2017) - keek naar number of followers en followers on likeability bij divergent products op Brand attitude

Wat kwam hieruit gekeken naar divergent products? Welk nummer of volgers heeft hier effect op?

Gebruik: attitude towards brand (ab) & perceived uniqueness

A

-als de number of followers moderate was, was er een effect op divergence on Attitude towards brand (Ab) through perceived uniqueness. 


Divergent product hebt, is moderate followers beter dan high - omdat het als unieker wordt gezien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Jensen et al (2015) dede onderzoek naar audio en visuele cues en second s green use.

Wat is volgens de Dual Coding Theory de beste way om merken zo lang mogelijk te onthouden?

A

-Als iemand wordt blootgesteld aan een merklogo dan wordt de nonverbal system activated, en wordt het opgeslagen in memory. Maar als ze het logo zien en het merk wordt door de presentator genoemd -> worden beide systemen geactiveerd en dat zal zorgen voor een langere storage in memory.

Dus beide systemen activeren audiovisueel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Jensen et al (2015) dede onderzoek naar audio en visuele cues en second s green use.

Resultaten Study 1

  • Brand recognition was…
  • Brand recall was….
A
  • Brand recognition was higher for the audiovisual group than for audio-only or visual-only groups.
  • Brand recall was higher for the audiovisual group than for audio-only or visual-only groups.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Jensen et al (2015) dede onderzoek naar audio en visuele cues en second s green use.

Resultaten Study 2

-Gebruik van second screen zorgt voor een … in brand recognition bij …. maar niet bij …..

A

H2a - utilization (gebruik maken van) of second screen during consumption should reduce brand recognition among those exposed to audio-only or visual-only stimuli, but not among those exposed to audiovisual stimuli.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Jensen et al (2015) dede onderzoek naar audio en visuele cues en second s green use.

Resultaten:

  • Brand recognition was lager voor ….. die second screens gebruikten, dan voor de groep die dat niet gebruikte.
  • Brand recognition was lager voor de ….. groep die wel een second screen gebruikten, dan voor de ….. groep die geen second screen gebruikten.

-Brand recall was lager voor …. groep die second screen gebruikte dan …..groep die dat niet gebruikte.

A

-Brand recognition was lager voor audio-only en visual-only groups die second screens gebruikten, dan voor de groep die dat niet gebruikte.

  • Brand recognition was lager voor de audio-only groep die wel een second screen gebruikten, dan voor de audio-only groep die geen second screen gebruikten.
  • Brand recall was lager voor audio-only groep die second screen gebruikte dan audio-only groep die dat niet gebruikte.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Reijmersdal (2009) - literatuur review product placement

Vul aan:

Attention:
Meer attention bij placements commercial/editorial > commercial editorial (kies beide 1)

A

-Editorial > advertorial = meer attention

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Reijmersdal (2009) - literatuur review product placement

Vul aan:

Brand memory & recall

  • 15/1 min > 15/1 min
  • audiovisueel/audio/visueel > audiovisueel/audio/visueel
  • wel of niet benoemen merk acteur?
  • wel of niet laten zien acteur merk?
  • Wel benoemen acteur merk = meer brand …..
  • wel laten zien acteur brand =….
  • Prominente placement =
A
  • Editorial > advertorial = meer brand placement memory
  • 15 min > 1 min = meer memory placement
  • Audiovisueel (mention/show product) > audio en visueel = better placement memory
  • Acteur benoemt merk = meer brand memory
  • Acteur laat merk zien = meer brand memory
  • Prominente placement = hogere brand recall
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Reijmersdal (2009) - literatuur review product placement

Vul aan:

Producten wel deel van het plot helpt bij ….?

  • minder dan 10 sec of 10 seconde = meer brand …
  • Eerste helft of tweede helft programma = meer brand ….
A
  • 10 seconde > minder 10 seconde = hogere brand memory
  • Producten deel uitmaken van het plot = meer brand memory
  • Eerste helft van het programma > tweede helft van het programma = meer memory
  • Meer brand memory als de audience positieve beliefs van het merk heeft
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Reijmersdal (2009) - literatuur review product placement

Kies:

Attitude en beliefs about brand:
-advertorial of editorial?

Behavioral intentions (zoals buying intentions or revisit website):

  • advertorial of editorial?
  • audio of visueel of audiovisueel?
  • Wat zorgt voor een hogere optie bij brand choice?
A

Attitude en beliefs:
-Editorial > advertorial = positievere evaluation van brand

Behavioral intentions:

  • Editorial > advertorial
  • Audio or visueel > audiovisueel
  • Placement repetition was a condition for effects on brand choice
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Reijmersdal (2009) - literatuur review product placement

Theorieen that explain effects of brand placement characteristics:

Leg uit wat ze betekenen:

1) intentional exposure theory
2) source-credibility theory
3) Persuasion knowledge theory
4) Landscape model

A
  • intentional exposure theory -> states that audiences primarily expose themselves to media for the editorial content rather than for the advertising.
  • Source credibility theory -> states that placements editorial than commercial are perceived as more credible.
  • Persuasion knowledge theory -> legt de prominentie van placements uit. Als het er te dik bovenop zit dan dat ze worden pursuad, zouden ze juist tegenovergesteld gedrag kunnen laten zien.

niet alle informatie is belangrijk. Dus als een brand in het plot wordt meegnomen dan wordt het op een higher level progressed. Je moet de brands in de high involvement stukken stoppen dus in de plots.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Reijmersdal (2009) - literatuur review product placement

Theorieen en placement characteristics:

Leg uit wat ze betekenen:

  • Conditioning theory
  • Landscape model
  • spill over theory
A
  • De een geeft de andere associaties van het programma komt over op de brand.
  • landscape : niet alle informatie is belangrijk. Dus als een brand in het plot wordt meegnomen dan wordt het op een higher level progressed. Je moet de brands in de high involvement stukken stoppen dus in de plots.
  • Spill over theory -> als ze het media vehicle niet leuk vinden zou dit over kunnen spillen op de brand placement, en hierdoor geconditioneerd worden met het merk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Jensen (2015)

Leg de dual coding theory uit en gebruik hierbij de volgende termen:

  • verbal non verbaal systeem
  • audiovisueel
  • cognitive load
  • Multimedia learning theory
A

Verbal en non verbal system zijn de twee systemen

Audiovisual reduces cognitive load -> dus zorgt voor meer opslaan van informatie

Multimedia learning theory -> combination with video + speech or written is more effective.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Leg uit

Branded content marketing in traditional media bestaat uit:

Non integrated strategy
impliciet strategy
Integrated strategy
Co-creation strategy

A

Non integrated strategy - billboard, verder niks over gezegd.

Implicit strategy - iemand werkt op een apple in een serie. Maar er wordt geen informatie gegeven. Ook virtual placements door computers inzetten. Maar meer probs

Integrated strategy - product is formally expressed, speelt een rol in de plot en producten zijn heel erg demonstreert. (James bond - Austin martin) als ze in de storyline zitten zijn ze integrated

Co-creation strategy - content is gemaakt rondom het merk. Een soort showcase van het product.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Uit het artikel van Jin & Phua (2014) -

Social capital: resources created through people’s social relationships that can be harnessed to achieve positive social outcomes. The Internet facilitates the acquisition of social capital through its ability to connect people from different geographical locations, age groups, and with diverse interests who can offer help and advice on a variety of topics

Leg uit:

Bridging social capital
Bonding social capital

A

Bridging social capital: consists of loose social connections that provide access to new information and resources (aka weak ties)

Bonding social capital: strong, trusting relationships within social groups

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Noem uitleg bij:

  • cognitive component
  • affective component
  • behavioral component
A
  • knowledge, beliefs and evaluations
  • feelings
  • action readiness (intentions)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

MAO Factors (staan in ELM) voor een goal, leg uit

A

Motivation: willingness to engage in behavior, make decision, pay attention

ability: resources needed to achieve goal

Opportunity: the extent to which the situation enables the person to obtain goal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Gekeken naar het Elaboration Likelihood Model (ELM), wat is nodig om naar de centrale route te gaan en wanneer wordt informatie verwerkt door de andere route en hoe heet deze? (zit een stap tussen)

-wat gebeurt er bij de centrale route en wanneer zorgt dit voor wel/geen/ attitude change

A

De MAO factors, als een van deze laag is wordt de informatie -> afhankelijk van persuasive cue’s als muziek/humor, dragen deze cue’s wel bij -> Peripheral processing -> wat leidt tot tijdelijke attitude change (bv Levi’s reclame is grappig dus je vindt Levi’s leuk). (anders no processing)

Wanneer MAO factors er zijn alledrie -> central processing. Hierbij kun je:

  1. neutrale arguments hebben -> no attitude change
  2. positive arguments hebben -> permanent positive attitude change
  3. counterarguments -> negative attitude change
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Er worden in lecture 1, 6 type marketing communication models distinguished based on two dimensions:

  • ELM high / low
  • attitude component (cognitive / affect / behavior)

which are the models :

Cognitive High (2) low (1) 
Affective high (1) low (4) 
Behvioral high (2) low (2)
A

Cognitions + high ELM =

  • multi-attribute models
  • self-generated persuasion

Cognitive + low ELM = -heuristic evaluation

Affect + high =
-feelings as information model

Affect + Low =

  • ad transfer
  • feelings transfer
  • classical conditioning
  • mere exposure effect

Behviour + high =

  • post experience model
  • perception experience memory model

Behviour low =

  • reinforcement model
  • routinised response behaviour
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Lees alle modellen (6) marketing communication models nog een door

A

Cognitions + high ELM

  • multi attribute models
  • Self-generated persuasion: the consumer is not persuaded by strong brand arguments, but by their own thoughts, arguments or imagined consequences (of buying a product)

Cognitive + low ELM = -
- (heuristic evaluation) when the consumer doesn’t have the time to compare all available brands on relevant attributes  heuristic evaluation: consumers try to make inferences on the basis of ad characteristics (such as attractiveness or perceived expertise of the sender, the number of arguments used etc.)

Affect + high =
-Affect/feelings-as-information model: says that consumers may use feelings as a source of information to form an overall evaluation of a product or brand, not by means of a simple association, but in an informed, deliberate manner

Affect + Low
-Ad transfer: indirect effect on brand attitude via brand cognitions  (Aad transfer). Consumers who hold a positive attitude towards the communication are more likely to be receptive to arguments in favor of the brand advertised and less likely to think of counterarguments

  • Mere exposure: the mere exposure of consumers to a particular ad, without the consumer actively elaborating on the ad, can positively influence consumer preferences and behavior.
  • Emotional conditioning: an extreme case of feelings transfer based on Pavlov’s classic conditioning theory

Behvioral + high
-Post-experience model: assumes relations between the current purchase on the one hand, and previous purchase, previous advertising, previous promotion, current advertising and current promotion, on the other. Previous purchase behavior is the most important explanatory factor of current behavior and advertising mainly serves to remind people who have not recently purchased the brand of the fact that it exists

Perception-Experience-Memory model: when consumers do not yet have brand experience, the main function of advertising consists of framing perception

Behvioral + low

  • Reinforcement model: says that awareness leads to trial and trial leads to reinforcement
  • Routinised response behavior model: says that a large number of product experiences can lead to routinised response behavior, especially for low-involvement, frequently purchased products such as toilet paper, toothpaste or chewing gum  consumers do not spend much time on deciding which brand to buy, but buy a particular brand out of habit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Romaniuk (2007) uit lecture 3 deed onderzoek naar differentiatie.

Methode:
Data van verschillende markten (auto’s bier etc.)
verschillende attributes gekeken welk merk met welke attribute wordt geassocieerd.
if differentiation is a key reason for buying dan zouden consumenten moeten kunnen aangeven dat het merk unique is
dmv: Telefonische interviews - self-report questionnaires

Results?

A

Most consumers don’t perceive meaningful brand differentiation
Most buyers are light buyers - no need to strive for 100% loyalty
Differentiation is not needed for a consumer to buy the product

the majority of buyers do not explicitly state that they perceive their brand to be differentiated from other brands (in a “pick which brand you think is different/unique” method + Likert-scale used to describe specific brands)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Lecture 3 - Trembath (2011)

Keken naar brand salience view aimed to discover whether brand salience is more strongly associated with travel intention than brand attitude. Online survey among participants that were pre-selected to be interested in Australian domestic travel

The dependent variable was the intention to visit 7 destinations, and the independent variables were brand salience, brand attitude and past behavior (visits)

results?

A

-H1 For Australian domestic travelers, the intention to visit an Australian capital city for a holiday or short break will be positively associated with a measure of brand salience for that city

Thus brand salience predicts intention to visit, and brand attitudes don’t add to the prediction

Implications: go from a brand attitude towards a brand salience model? Under a salience model, the objective of marketing communications is to establish (fresh) links between the destination and cues that will increase the likelihood of recall in purchase situations

42
Q

Macdonald & Sharp (2000) - lecture 3

participants made series of brand choices of orange soft drink
Brand awareness is key in low-involvement situations, it influences
-which brands enter consideration set
-selection from consideration set

Results

A

high awareness condition
85.5% selected well-known brand on first trial
Reasons why they chose: known brand and know brand + the price

low awareness condition
reasons packaging, price + other

wanneer er een well-known brand in the choice set zit
consumers take less time to decide
sample fewer other brands
care less about other product attributes (price, package)

Extra info
Experiment: 2 conditions
Awareness condition: subjects were presented with 3 different soft drink brands, one well known and the other two not known
No-awareness condition: subjects were presented with 3 different soft drink brands that were all unknown
In each condition, one brand was marked at a high price and the other 2 at a low price

43
Q

What is brand equity

and brand identity

A

Brand equity: the commercial value of a brand that derives from a consumer’s perception of the brand name of a particular product or service, rather than from the product or service itself

Brand identity: a combination of many factors including the name, logo, symbols, design, packaging, and performance of a product or service as well as the image or type of associations that comes to mind when consumers think about a brand

44
Q

Veirman (2017)

Study 2 results

A

Resultaten study 2:
-als de number of followers moderate was, was er een effect op divergence on Attitude towards brand (Ab) through perceived uniqueness.

-als de number of followers high was, was het positief effect op divergence op Ab through uniqueness lager. = Divergent product hebt, is moderate followers beter dan high - omdat het als unieker wordt gezien.

45
Q

Belch & Belch (2015)

Zin de juiste volgorde developing a media plan:

Media strategy development and implementation

Evaluation and follow up

Market analysis

Establishment of media objectives

A

Market analysis -> Establishment of media objectives -> Media strategy development and implementation -> Evaluation and follow up

46
Q

Belch & Belch (2015)

Wat houden deze termen in:

Media planning

Media objectives

Media strategies

Medium

A
  • Media planning - all the decisions about the deliver the promotional message to users

  • Media Objectives - organizes the media plan and sets the goal 

  • Media strategies - plan of action to reach objectives choice for vehicle bv

  • Medium - general categorie of the delivery system (social media or print)
47
Q

Coverage
Reach

verschil?

A
  • Reach - measure of number of different audience members at least once to media vehicle 

  • Coverage - potential audience that will be reach by the vehicle 

48
Q

Belch en Belch benoemen vehicle?

A

-Vehicle - specific carrier within a medium categorie, specifiek programma of magazine. Dus Linda in tijdschrift

49
Q

Scheduling je media:

Bv hele jaar door (3)

benoem ze en leg uit

A

-continuity - hele jaar door


-fighting - ene keer wel ene keer helemaal niet (sommige maanden wel bv alleen rond wintermaanden)


-pulsing - altijd aan maar op sommige maanden extra (bv bier is altijd wel aan het adverteren maar bv in de zomer meer omdat er dan meer wordt gedronken)

50
Q

Lecture 7 - Mccoy (2017)

Gekeken naar antecedents to online ad recognition and site revisit intentions. Gebruiken de reactance theory.

Wat houdt deze theory in?

A

Reactance theory - the theory states that when freedom is threatened it becomes more attractive to the party losing that freedom. A user may have an expectation of free choice to access website content or to perform a task without interruption.

51
Q

McCoy (2017) lecture 7

-DV: feelings of perceived ad intrusiveness ( en dit wordt gemeten door attitude toward ad en repeated exposure of the ad).

Main results? Use these guidelines:

Als een ad niet pos en niet neg is -> dan zal de number of exposures slightly meer/minder instrusiveness zorgen

  • positief perceived ads-> number of exposures increases/decreases the intrusiveness
  • negative perceived ads -> number of exposures increases/decreases the intrusiveness
A

Als een ad niet pos en niet neg is -> dan zal de number of exposures slightly meer instrusiveness zorgen

  • positief perceived ads-> number of exposures decreases the intrusiveness
  • negative perceived ads -> number of exposures increases the intrusiveness
52
Q

Lecture 2

Implicit attitudes
Explicit attitudes

Leg uit en welke kun je beter meten?

A

Implicit attitudes = meer spontane, more difficult to fake, no thought-out responses

Explicit attitudes = deliberative (doordacht) processes

Het is altijd beter om beide te meten (implicit & explicit)

53
Q

IAT Implicit Association Test

A

Meet associaties, als je Grolsch ziet en een leuke foto druk je op ‘l’ als je Amstel ziet of iets niet leuks dan op ‘g’. En dan de ronde erna andersom.

54
Q

Gibson (2008) classical condition

Methode
Resultaten

En wat zijn de contingency-aware participants ?

A

methode: pepsi met positieve stimimuli en coca met Nega en dan andersom 

- contingency-aware participants, als mensen aware zijn of the pairing van de conditioning (dus dat mensen door hebben dat cola aan positief wordt gekoppeld.

Resultaten:

Bij explicit zie je dat er niet echt een effect is Nega = Nega en posi=posi

Bij implicit zie je dat conditioning een effect heeft op implicit brand attitudes for Neutral attitude. Als je al Nega of post bent over een merk werkt het niet.

55
Q

Lecture 2 - implicit en explicit attitudes

Predictive validity:

Additive model
Moderator model

A

Additive model -> if implicit measures predicts consumer behavior over and above explicit measures. Predicts that if we measure implicit + explicit attitudes we are able to measure more consumer behavior. -> mixed evidence

Moderator model -> under what conditions/circumstances implicit measures predicts consumer behavior. If consumers have enough resources (time, cognitive capacity), dan nemen explicit brand attitudes over. When they have limited resources (limited time, limited self-control) -> implicit predicts / nemen over. Dus je meet beiden.

56
Q

Friese (2006) -> frisdrank/friesland -> huismerk a merk -> resultaten?

A

-moeseten kiezen tussen frisdrank a-merk of thuismerk. En er werden implicit en explicit preference gemeten. Ook was er een conditie met tijd pressure en zonder tijd pressure.

Zonder tijddruk= bijna geen verschil implicit explicit 
Met time pressure = implicit are a better predictor for their behavior -> supports moderator model want er zijn limited resources (weinig tijd) implicit neemt over.

57
Q

Friese study 2

Positieve stimuli met een pepsi zorgt voor …

Wat was de rol van cognitive load hierin?

A

Wanner coca cola was paired with positive stimuli -> there was a positive implicit attitude towards cola

When pepsi was paired with positive stimuli -> there was a positive implicit attitude towards pepsi .

If participants made a choice under high cognitive load (the idea that their spontaneous attitudes will predict behavior) then you see an effect on conditioning on choice. Dus cola + pos stimuli = meer cola keuze 
En meer pepsi met post stimuli = meer keuze voor pepsi

58
Q

McCoy (2016) - lecture 7 media planning

Als een ad niet pos en niet neg is -> dan zal de number of exposures slightly meer/minder (kies 1) instrusiveness zorgen

  • positief perceived ads-> number of exposures increases/decreases the intrusiveness
  • negative perceived ads -> number of exposures increases/decreases the intrusiveness
A

Als een ad niet pos en niet neg is -> dan zal de number of exposures slightly meer instrusiveness zorgen

  • positief perceived ads-> number of exposures decreases the intrusiveness
  • negative perceived ads -> number of exposures increases the intrusiveness
59
Q

Nordhielm (2002) - lecture 7

Two factor model
Modified two factor model
Perceptual fluency / misattribution model

Vertel over welke, welke vorm heeft en hoe ze processes (deep of shallow)

A
  • Two factor model: bestaande uit habituation and tedium, mediate the relationship between repetition and affective response. Inverted U-shape relationship between exposure and affective response, twee factors habituation (gewenning) and tedium (verveling) Conscious & U-inverted relationship
  • Modified two factor model: inverted U relationship associate habituation with positive thoughts and tedium with negative thoughts. Ze zeggen dus dat de eerste herhalingen een Habituation response creëren (positief attitude towards de content) maar te veel exposure creëert een tedium response (negatief respons). En dit heet ook wear-out effect. Conscious & U-inverted relationship
  • Perceptual fluency / misattribution model (PFM): Alternative model when conscious processing is limited. Wanneer mensen shallow of unconsciously processen. The ease in which people process ads. -> Lineair (mensen leggen andere oorzaken aan als reden oorzaak van de stimulus, dus ze denken dat het makkelijker is te processen door de kleur van de advertentie. Dus mensen een andere oorzaak toeschrijven aan de makkelijkheid om de boodschap te verwerken.)
60
Q

Wat betekent perceptual fluency (Nordhielm)

A

de makkelijkheid waarmee mensen een boodschap verwerken.The ease with which people perceive, encode, and process stimulus information. They can ascribe to another characteristic of the message bv colorfulness of the message.

61
Q

Nordhielm

Shallow processing -> lineair between exposure and affective response

deeply processing -> u-inverted relationship between exposure and affective response.

Hoe zit dit voor non affective judgements & negative thoughts?

A

-Shallow processing: exposure will produce non affective judgements


-Deeply processing: exposure will not produce non affective judgements 



H3: aanvaard


-Shallow processing: exposure no impact on positive or negative thoughts


-Deeply processing: exposure does have impact on positive or negative thoughts 
Als je het deep verwerkt -> in lage aantal repetition positieve gedachten, meer blootstelling/repetition = meer negatieve gedachten

62
Q

Two factor models kunnen niet altijd de repetition on affective response voorspellen:

Voor shallow/deeper is de two factor model en voor deeper/shallow is de perceptional fluency missatrri model die het effect verklaren

A

voor deeper is de twofactor model en voor de shallow is de perceptional fluency massatri

63
Q

Nordhielm study 2 checkt niet de affective response maar het effect van repetition en deep/shallow processing -> op chosing target product

A

Daar had deeper geen effect en shallow lineair. Je ziet dus dat choice of target product increased by the shallower processing condition after number of exposures.

64
Q

Leg de volgende media planning concepts uit:

Media objectives
strategies 
medium
vehicle 
reach
coverage 
frequency
A
  • Media planning - all the decisions about the deliver the promotional message to users

  • Media Objectives - organizes the media plan and sets the goal 


-Media strategies - plan of action to reach objectives choice for vehicle bv
 -

Medium - general categorie of the delivery system (social media or print)

-Vehicle - specific carrier within a medium categorie, specifiek programma of magazine. Dus Linda in tijdschrift 


Reach - measure of number of different audience members at least once to media vehicle 
 -Coverage - potential audience that will be reach by the vehicle 

-Frequency - number of times the receiver is exposed to the vehicle in a time period (hoe vaak ziet iemand de ads)

65
Q

Bart (2014) Lecture 8

Kijkt naar effectivity of MDA mobile device advertising -> gebruikt Ellobaration likelihood model.

In je antwoord gebruiken:

DV: purchase intention
utilitarian product

A

generally, they found that nearly 67% of campaigns did not have an effect on attitude and purchase intention, compared to 16% that had positive effects on these variables. They also found that under a high involvement with a utilitarian product, MDAs had more positive effects on product-related attitudes and purchase intention.

Utilitarian en high involvement products: high motivation high ability, deeply processed 
Hedonic: more effective driven

66
Q

Tang (2007) keek naar synergy effects (lecture 8) op verschillende media.

Wat is synergy en wat was de methode en welke condition waren er? (single source/ multisource)

A
  • Synergy: combined effect of two or more media is greater than the sum of their individual effects. 

  • effect resulting from repeated exposure to advertisements in two media is called synergy effect -> cross media promotion effect.

Methode
-experiment: Repetition (R) & Synergy (S)
PP = print & print
TT = television & television repetition condition (single source)

PT = print + tv
TP = tv + print 
synergy condition 
Multi source/cross media

67
Q

Tang (2007) keek naar synergy effects (lecture 8) op verschillende media.

Belangrijkste resultaten?

A

Cross media promotion are more effective for attention/attitudes (zijn hoger) bij repetition

Cross media is bij allebei beter dan de single source -> gebruik dus cross media om meer effect te krijgen op verschillende output variables. Multi source frequency > single source frequency

68
Q

Varan (2013) - Lecture 8 keek naar synergy
RQ1: video commercials at television set > at pc’s, small audiovisual devices (dus heeft commercial op tv meer impact dan kleine schermen) 
RQ2: possible synergy effect seen across combination for video commercials seen across combinations of devices (television set, a pc, mobile) 
RQ3: differences in advertising format (bijv interactive video vs non interactive video)

Methode en resultaten?

A

Alleen het 4e experiment heeft sig resultaten gevonden

Er waren alleen sig resultaten bij recall (niet bij attitude etc.) 
-je ziet tv, pc en phone en je ziet dus dat het effect op recall echt verschilt per middel (pc hoogst)

Sig multiplicative synergy effect: recall PC-Phone > phone-pc

Je ziet dus dat de volgorde van middel dus echt uitmaakt voor recall scores.

69
Q

Varan (2013) - Lecture 8 keek naar synergy + synergy sequence effect (caused by exposure order to message (a x b is niet hetzelfde als b x a)
)

Conclusie?

A

device makes no difference to advertising effectiveness (dus zelfde reclames laten zien op verschillende devices heeft geen effect op de recall of attitude scores en advertisement effectiveness)


-if format is the same -> no sequential synergy effect (different devices 
-a format effect was found


-if format is not the same -> sequential synergy effect was found

70
Q

Lecture 11 - EWOM

Van welke van de touchpoint is Ewom een voorbeeld van??

A

Unexpected touchpoint

71
Q

Lecture 11 -EWOM

Verschillen tussen WOM en eWOM?

Receivers
Communicators
Interaction
Communication 
Availability 
Social connection communicators & receivers
A

Receivers
individueel bij wom meer bij ewom

Communicators
identificeerbaar bij wom niet altijd identificeerbaar bij ewom

Interaction
one-to-one bij wom en one to many bij ewom

Communication
face-2-face spontaan bij wom en digitaal bij ewom

Availability
limited bij wom en unlimited bij ewom

Social connection
communicators & receivers
usually strong ties bij wom more often weak ties bij ewom

72
Q

Wat weet je van Net promotor score (NPS)

gebruik de termen promoters /detractors

en noem een haak of oog

A

Net Promotor Score (NPS) - to calculate word-of-mouth: they ask their existing customers “How likely is it that you would recommend our company/product/service to others?”

Promoters (%) - Detractors (%)= NPS (%)
Commentaar vanuit literatuur: is te makkelijk en je weet niet of detractors ook altijd negatief zijn.

73
Q

lecture 11 - Einsingerich (2015) perceived risk perspective

benoemt 4 risks die mensen afwegen bij het beoordelen van het risico en wat is daarbij hun DV die ze gebruiken in hun onderzoek

A

Financial risk: related to payment security
Information risk: related to privacy
Functional risk: related to uncertainty about product quality and delivery
social risk:

DV’s:
-willingness to provide Wom en swom (social networking sites)

-Perceived social risk

74
Q

Lecture 11 - Einsingerich (2015) over onderzoek naar ewom en risk perception

Resultaten + mediatie effect?

A

Willingness to provide WOM
-zie je dat WOM is offline is hoger dan de intentie voor online WOM(liever in het echt dus)

Online sWOM is hoger dan offline bij perceived social risk mensen vinden het dus erger om online WOM te doen. Ze zien er een hoger sociaal risico in (verklaart eerste stuk)

Mediatie effect is door middel van perceived social risk

Communicatie mode (online/offline) -> perceived social risk-> willingness to offer WOM.

75
Q

Einsingerich (2015) is te koppelen aan een theorie , welke?

Ze deden onderzoek naar perceived social risk op of mensen ewom willen doen offline of op social networking sites

A

Self-enhancement: people’s desire to see themselves in a positive frame and present themselves favorably to others. Engaging in word-of-mouth activities can be a means to bolster a person’s self-concept, especially in electronic WOM because there is a larger audience and you have time to think about how you present yourself

76
Q

Einsingerich (2015) is te koppelen aan een theorie , welke?

Ze deden onderzoek naar perceived social risk op of mensen ewom willen doen offline of op social networking sites

Belangrijkste conclusie van deze theorie, wat moeten marketeers met deze theorie doen om het doel te behalen? (meer ewom)

hint; iets moet verhoogd worden en Iets moet verlaagd worden

A

Self-enhancement: people’s desire to see themselves in a positive frame and present themselves favorably to others. Engaging in word-of-mouth activities can be a means to bolster a person’s self-concept, especially in electronic WOM because there is a larger audience and you have time to think about how you present yourself

Thus, marketers can boost eWOM by increasing consumers’ self-enhancement needs and decreasing social risk perceptions

77
Q

Thorbjornsen (2017) investigated whether (and how) future-oriented advertising could spur positive WOM (both online and offline) about the advertised product compared with present-oriented advertisements.

Wat zijn de resultaten?

A
They hypothesized that future framed ads will: 
h1a more product interest
h1b more product-related thoughts 
h2 more likely to stimulate positive wom
h3a more elaborative wom
h3b more favorable wom 

resultaten
Thus, future-framed ads seem to stimulate consumers’ willingness to spread positive word-of-mouth, both online and offline

78
Q

Thorbjornsen (2017) deed onderzoek naar future en present advertising op de positive wom effecten.

Wat kwam hieruit en welke theorie is eraan te koppelen?

A

future frame ad deed het beter bij positive thoughts en higher wom intentions en higher intentions for giving positive words of mouth.

-> komt dat door positive uncertainty (uncertainty offers consumers the opportunity to imagine and speculate on a product’s potentially positive characteristics and outcomes

79
Q

Lecture 12 - Van Noort (2008) - onderzoek naar risk perceptions en online shopping behavior. En safety Cues.

Je hebt twee soorten mensen in de regulatory focus theory (how people’s motivation influences goal puirsuit)

Welke en wat betekenen ze en hoe onderzoek je ze

A

Prevention focus - people with prevention focus avoid losses, chose safety and responsibility and security


Promotion focus - focus on approaching gains, hopes and accomplishments and advancement needs ideals 

If people are prevention or promotion focus, influences how people behave (online).

Hoe je dit onderzoekt -> manipulate
promotion focus: think/write about past and current hopes, aspirations and dreams
prevention focus: think/write about past and current duties, obligations, and responsibilities.
Je zou ook kunnen stellen dat online shoppen sowieso al een onveiligere omgeving dan in real life, waarbij misschien de prevention focus wordt geactiveerd bij mensen.

80
Q

Wat betekent ‘regulatory fit’ uit het onderzoek van Van Noort naar safety cues en risk perceptions?

A

Regulatory fit occurs when an individual’s regulatory focus and the type of information processed are compatible dus voor prevention focus of promotion focus

81
Q

Van Noort (2007) naar

risk perception

resultaten van online stores vs conventional stores

A

Als mensen voorstellen dat ze in een online shopping omgeving zijn, zie je dat ze hoger score op prevention focus en risk perceptie.

82
Q

Van Noort (2008)

risk perception

resultaten safety cues and no safety cues

Gebruik de regulatory focus theory

Wat betekent dat voor marketeers?

A

Gekeken naar risk perception:
-promotion focus condition: there is no difference, no effect of safety cues
-prevention focus the non safety cues have a higher risk perceptions.
So the safety cues work for people with prevention focus.

Gekeken naar behavioral intentions:
Hier zie je de effecten op behavioral intentions ( dus buying intentions)
-safety cues only have effect on participants with prevention focus. When they see the website with safety cues the intentions go up.
-promotion focus(dus wel of geen safety cues) does not have an effect on people with promotion focus

Voor marketeers; better safe than than sorry wel toevoegen voor de mensen met prevention focus.

83
Q

Van Noort (2012) interactivity in brand web sites

Welk mediatie model onderzoeken zij en wat betekent ‘online flow’

A

Studies test mediation model 
 Interactivity -> Flow -> cognitive/affective/behavioral responses

Online flow= when you are completely immersed in an online activity 

when you forget about the world around you and are only focused on the online activity itself

84
Q

Van Noort (2012) interactivity in brand web sites

Hebben flow op twee manieren gemeten indirect en direct

wat zijn de resultaten en het zag de study er verder uit.

A
  • high of low level of interactivity op de website — high/low interactivity website

  • flow gemeten in indirect “it was fun to explore the site’ of direct vragen hoeveel hebben ze de ‘flow’ ervaringen. 

  • behavioral responses: waren positieve WOM over de site, online shopping intention en revisit intention.

Resultaten


-Er was inderdaad mediatie ook het model klopte

-Interactivity -> flow (+)
-Online flow -> attitudes / behavioral responses (+) 

-Perceived interactivity -> online flow -> attitudes / behavioral 


Van Noort et al., (2012) find evidence that higher interactivity makes more online flow and this predicted positive consumer reactions (attitudes/behavioral)

85
Q

Lecture 1

mouthwash experiment, found out that participants liked the brand more but also liked brands more with a name that looks like the conditioned one. So the conditioning effect is transferred to others

wat is dit?

en leg ook uit wat de andere betekenen:

Backward conditioning
Forward conditioning
Stimulus generalisation
Unonditioned stimulus

A

stimulus generalisation - when response to one stimulus is elicited by a similar distinct stimulus. So the conditioning effect is transferred to others

Also the order is important:
-forward conditioning is better than backward conditioning

(present the images/messages always after presenting the brand name - brand name first )


Unconditioned stimulus = naturally triggers a response. Dus hetgeen wat je inzet om een effect op te roepen.

86
Q

MacDonald & Sharp (lecture 3) deden onderzoek naar brand awareness.

Ze maakten gebruiken van twee soorten conditions, leg uit?

A

High awareness condition: 1 well known brand, 2 unknown brands

No awareness: 3 onbekende

87
Q

Bij MacDonald & Sharp (lecture 3) ondervonden ze in de high awareness en no awareness condition, verschillende resultaten mbt keuzeprocess van consumenten. Vertel?

Bij High awareness people chose the:

…brand
because of the …….

Bij de low awareness people chose because of the..

A

well known brand -> brand + price

low awareness people chose because of the: package and price en other

88
Q

Bij MacDonald & Sharp (lecture 3)

Als er een well known brand was dan:

gebruik brand awareness, price in je antwoord

A

people take less time to decide and test fewer samples. They care less about other product attributes (e.g. price). So brand awareness is used to make a choice. 


89
Q

Trembath

belangrijkste resultaat

A

brand salience predicted the intentions to visit, brand attitudes don’t add to prediction.

90
Q

Wat is een sequential mediation

A

soort dubbel mediation effect, two factors mediate between number of followers and likeability

91
Q

Langer et al., (2013) - factors that identified why specific persons are able to influence group bahvior:

Individual capital
social capital
social leadership

leg uit

A
  • Individual capital: expertise and knowledge involvement, mavenism (deskundigheid)

  • Social capital: ego drive, independendence and machiavellianism (like to persuade others)


-Social leadership: personality strength, leadership abilities, leadership narcissism

92
Q

Theories/models that may explain the influencer marketing effects are:


-social identity theory

-social capital theory (bonding/bridging)

-meaning transfer theory

-source credibility theory

explain them

A

Social identity theory: identifying with people improving the own self-concept (zelfbeeld)


Social capital theory: social bridging and social bonding capital 


  • Social bridging capital are lose social connections, provide new information and resources buy following the social media accounts. (e.g. inluencer with low followers, low bridging capital). 

  • Social bonding capital helps people connect to each other and create trustworthiness

Meaning transfer: meaning endorser -> ad -> product -> consumer.

Source credibility theory: how communication’s persuasiveness is affected by the perceived credibility of the source. Looking at:

93
Q

Social capital theory can be used to determine the credibility of the social media accounts, using the following information sources:

3 sources of social network profiles to explore influence 


A
  • Self generated information: content of the post 

  • Other-generated information: retweets and reply’s


-System-generated information: number of tweets/follwers/followees

94
Q

Source credibility theory: how communication’s persuasiveness is affected by the perceived credibility of the source. Looking at:

Attractiveness 3
Source credibility 3

A

Attractiveness

-similarity 

-familiarity 

-likeability

Source credibility

-knowledge

-experience 

-trustworthiness

95
Q

sequential mediation effect - Veirmen
effect of popularity and ascribed opinion leadership on the relationship number of followers -> likeability.

resultaten?

Teken de driehoek anders uit

A

als de number of followers moderate was, was er een effect op divergence on Attitude towards brand (Ab) through perceived uniqueness. 


96
Q

Bij Jin & Phua, is een mediation effect en een moderation effect gevonden. Met welke variabele

Teken uit

A

Mediation:

Type celeb (prosocial/antisocial) -> social identification -> buying intention

moderation:

number of followers -> social identification

i
Type celeb prosocial antisocial

97
Q

Multiple source effect - is more credible why?

A

more media is more credibility, because two messages in two different media are seen as different messages.

98
Q

Lecture 8, Varan (2013)

Verschil:

  • Multiplicative combination effect
  • multiplicative sequence effect
A
  • Multiplicative combination effect = combined effect of 2 media is greater than sum of individual effects of the media (a x b) is next het zelfde als a + b.
  • Multiplicative sequence effect = caused by exposure order to message (a x b is niet hetzelfde als b x a)

Sequence heeft invloed op de order van de message.

99
Q

Als je een commercial wil afspelen op mobieltjes en pc welke volgorde zorgt dan voor een betere

recall ? (varan)

A

PC en dan phone

100
Q

Varan, lecture 8

-device makes wel/geen verschil in advertising effectiveness? (met dezlefde reclame)

If format is the same -> wel/geen sequential synergy effect

If format was NOT the same -> wel/geen sequential synergy effect

A

-device makes no difference to advertising effectiveness (dus zelfde reclames laten zien op verschillende devices heeft geen effect op de recall of attitude scores en advertisement effectiveness)

if format is the same -> no sequential synergy effect (different devices) 


  • a format effect was found 

  • if format is not the same -> sequential synergy effect was found
101
Q

Dai et al., lecture 12
Keek naar effecten van online shopping op product, financial en privacy risks op online purchase intention.

Wat waren de belangrijkste uitkomten mbt:

  • porduct risk -> purchase intention
  • financial risk -> purchase intention
  • privacy risk -> purchase intetnion

Online shopping …… risk perceptions and direct effect on online purchase intention

A

Hoe meer product risk -> hoe lager purchase intention

Hoe meer financial risk -> hoe minder purchase intention

Hoe meer privacy risk -> hoe lager purchase intention

Online shopping experience ..’decreases’.. risk perceptions and direct effect on online purchase intention

En ook de online shopping ervaring die je hebt hoe meer purchase intention om te kopen. Dus als je al online shopping ervaring hebt zul je sneller halen. Dus mensen kunnen van zichzelf al meer prevention focus zijn.