med afkortingen res Flashcards
(38 cards)
1
Q
CARA
A
Chronische aspecifieke respiratoire aandoening
2
Q
HBV
A
Hepatitis-b-virus
3
Q
MS
A
Multiple scleroses
4
Q
NIC
A
Neonatologie
5
Q
RSI
A
Repetitive strain injury
6
Q
TIA
A
Transient ischaemic attack
7
Q
UWI
A
Urine weg infectie
8
Q
a.c
A
Ante cenam (na de maaltijd)
9
Q
a.n
A
Ante noctem (voor nacht)
10
Q
d.c
A
Durante cenam (tijdens maaltijd)
11
Q
i.m
A
Intermusculair (in spier)
12
Q
i.c.
A
Intracutaan (in huid)
13
Q
ad us.ext.
A
Ad usum externum (uitwendig gebruik)
14
Q
n.i.
A
Ne interetur (mag niet herhaald worden)
15
Q
p.c.
A
Post cenam (na maaltijd)
16
Q
p.i.
A
Pro injectione (ter inspuiting)
17
Q
p.o.
A
Per os, oraal (via mond)
18
Q
s.c.
A
Subcutaan (onder huids)
19
Q
u.i.
A
Usus internus (inwendig gebruik)
20
Q
a. /aa.
A
Arteria (slagaser)
21
Q
lig. /ligg.
A
Ligamentus (band)
22
Q
m. /mm.
A
Musculus (spier)
23
Q
n. /nn.
A
Nervus (zenuw)
24
Q
proc. /procc.
A
Processus (uitsteeksel)
25
r. /rr.
Ramus (zijtak)
26
v. /vv.
Vena (ader)
27
AIDS, aids
Acquired immune deficiency syndrom
28
BOA, boa
Bloedoverdraagbare aandoening
29
SOA, soa
Seksueel overdraagbare aandoening
30
RX-thorax
Röntgenopnamen van borstkas
31
CT-scan
Computer tomografie
32
NMR
Nucleaire magnetische resonantie
33
MRI
Magnetic resonance imaging
34
PET-scan
Positron emission tomography
35
ECG
Elektrocardiografie
36
EEG
Elektro-encefalografie
37
EMG
Elektromyografie
38
IQ-test
Intelligentiequotiënt
