Medicatie Flashcards
(41 cards)
Antihypertensiva
verlagen bloeddruk
Soorten:
- Betablokkers
- ACE-remmers
- ARB’s
- Calciumantoginsten
- Diuretica
Bètablokkers (naam en werking)
Eindigt op ‘lol’
Werkt op het autonome sympathische zenuwstelsel
Bètablokker blokkeert de bètareceptoren (receptoren bij de zenuwen (ontvanger)).
Selectieve bètablokker: blokkeren alleen B1 receptoren (bisoprolol, metoprolol, nebivolol, atenolol)
Afname hartminuutvolume
Vertraging AV geleiding
Verminder perifere circulatie
Bloeddruk daalt
Afgifte renine daalt
Niet- selectieve: blokkeren B1 en B2 receptoren (carvedilol, sotalol, labetalol, propanolol)
Bij een hoge doseringen van selectieve bètablokker gedragen ze zich niet-selectief
Hetzelfde als selectief
Toename bronchiale secretie (uitwisseling van zuurstof)
Vernauwing van de bronchiolen
Bijwerkingen Betablokkers
Begin van de behandeling: vermoeidheid, duizeligheid, hoofdpijn
Dyspnoe/ uitlokken astma aanval (vooral niet-selectieve)
Koude voeten en handen
Een hypoglykemie wordt minder snel gecorrigeerd en opgemerkt, omdat de symptomen van een hypo zoals hartkloppingen onderdrukt worden
Erectieproblemen
Overgevoeligheidsreactie op de huid
Maag –darm klachten
Slaapproblemen en depressie
Interacties Betablokkers
Calciumantagonisten versterken het effect op het hart
Alcohol vertraagd de afbraak van bètablokkers (versterking van de werking)
Digoxine samen met bètablokkers geeft ernstige hartritmestoornissen
NSAID’ers werken bloeddrukverhogend: verkleinen het effect van bètablokkers
Indicaties betablokkers
Hypertensie
Angina pectoris
Na een hartinfarct (hart gaat minder snel en heeft minder zuurstof nodig)
Hartritmestoornissen
Stabiele chronische decompensatio cordis
Hyperthyreoïdie (langzaamwerkende schildklier)
Essentiele tremor
Profylaxe van migraine
ACE-remmers (werking, effect, naam en indicaties)
Alles wat eindigt op ‘pril’
Indicatie:
Hartfalen
Na hartinfarct
Hypertensie
Werkt op hormonale stelsel
Werking: remt ACE -> angiotensine 1 wordt geen angiotensine 2 -> lagere bloeddruk
Effect
Minder spierspanning
Vasodilatatie -> minder belasting voor het hart
Bloeddruk daalt
Bijwerkingen ACE-remmers
Hypotensie
Droge prikelheost
Toename Kalium
Afname nierfunctie
Allergische huidreactie
Angio-oedeem (zelden)
Interacties ACE-remmers
Insulinegevoeligheid verbetert -> hypoglykemie (vooral mensen met diabetes moet hier in het begin goed op letten)
NSAID’ers kunnen de werking verminderen (zijn bloeddrukverhogend)
ARB
Angiotensiereceptorblokker of angiotensine 2 receptor antagonist
Eindigt op sartan
Remt de angiotensine 2 receptoren
De bradykanine wordt wel afgebroken (is dus beter voor mensen met veel prikkelhoest of kans op angio-oedeem)
Verder hetzelde als ACE-remmer
Bradykanine
Zorgt voor vasodilattie en maakt bloedvaten lek
wordt afgebroken door ACE -> bij ace-remmer -> te veel bradykanine:
er lekt vocht uit de vaten: zwelling
Bradukanine hoopt op in luchtwegen: droge prikkelhoest
Diuretica (indicaties, soorten, bijwerkingen)
Indicaties:
Bloeddruk moet omlaag
Oedeem
Hartfalen (minder vocht, minder druk, minder kracht om te pompen, minder zuurstof nodig)
Soorten:
Osmotische diuretica
Lisdiuretica
Thiazide
Kaliumsparend
Bijwerkingen
Verstoringen zouthuishoudingen in het bloed -> daarom elektrolyten controleren
Hypotensie en te veel moeten plassen (doorschieten hoofdwerking) -> dorst, duizelig, hoofdpijn
Urinezuur is hoger: jicht
Osmotische diuretica
Mannitol
In eerste deel van nieren Reabsorptie van stoffen (Na, K, Cl) naar het lichaam vindt niet plaats -> voorurine hogere osmotische waarde -> water blijft in de nieren en wordt uitgescheiden
Lisdiuretica
Furosemide
In lis van Henle Minder reabsorptie van stoffen: Na, K, Cl, Mg, Ca
Thiazide
Hydrochloorthiazide (HCT)
Minder reabsorptie van stoffen: Na en Cl
Kaliumsparend diuretica
Traimbetereen, epleronon, spironolacton
Door Kalium in het lichaam te houden, gaat Na via de nieren eruit -> water dus ook Spironolacton werkt niet alleen op hormoon aldosteron, maar ook op andere hormonen (borstgroei mannen, uitblijven menstruatie
Calciumantagonisten (naam, effect, indicaties, bijwerkingen)
Amlodipine, Barnidipine, Lercanidipine, Nifedipine
Eindigt vaak op ‘pine’ (maar niet altijd)
Effect
Calcium laat de spiertjes rond de bloedvaten samentrekken, waardoor vasoconstrictie plaats vindt. Calciumantagonisten gaan dit tegen.
Minder spierkracht om het hart
Vertraagde prikkelgeleiding (sinus en av)
Hart hoeft hierdoor minder hart te werken
Zorgen ervoor dat calcium moeilijk spiercellen binnen kan komen
Indicaties
Hypertensie
Hartinfarct, risico op
Sommige hartritmestoornissen
Angina pectoris
Bijwerkingen;
obstipatie (verstopping)
diarree
duizeligheid
blozen of opvliegers
hoofdpijn
misselijkheid
vermoeidheid
anticoagulantia (waarom, bij welke zieketebeelden,)
En de hele werking bloedstolling (3 fasen en de rem)
Antistolling (plaatjesremmers) (bloedverdunners)
Stilstaand bloed stolt snel -> dit is gevaarlijk -> atriumfibrilleren, diep veneuze trombose en atherosclerose -> antistolling
Bloedstolling (hemostase):
Vasoconstrictie
minder bloedverlies
Aggregatie (bloedplaatje/trombocyten activeren en klonteren samen) Bij een wond komt collageen vrij te liggen -> dat hecht zich aan trombocyten -> door TXA2 en ADP komen er nog meer trombocyten en krijgen ze receptor (GP 2b/ 2a receptor) wat zicht bindt aan fibrine Coagulatie stollingscascade: collageen laat alle factoren activeren -> factor 10 A zet protrombine om in trombine -> trombine zet fibrinogeen om in fibrine
Fibrine en trombocyten vormen een visnet -> erytrocyten (rode bloedcellen) komen in dit net -> een korstje wat een thrombus wordt genoemd
De rem: antitrombine
Indicaties:
bij (instabiele) angina pectoris
na een hartinfarct
na een TIA of een herseninfarct
bij boezemfibrilleren
bij trombose(been) of etalagebenen
bij longembolie
na het plaatsen van een kunstklep
bij bedlegerige mensen
Acetylsalicylzuur
(aspirine)
Is een NSAID’er en antistolling
Voorkomen van het klitten van de bloedplaatjes
Blokkeert COX-1 (wat ervoor zorgt dat de receptor (GP 2b/ 2a receptor) aan trombocyten brengt, wat bindt aan fibrine) -> trombocyten kunnen niet hechten aan fibrine
Bijwerkingen:
universele bijwerkingen
hoofdwerking schiet door: bloedingen die niet stoppen
maagbloedingen –> maagbeschermers
Clopidogrel
Anitstolling
ADP recpetor antagonist
Blokkeert ADP receptoren -> geen ADP -> Geen GP 2b/ 2a receptor aan de buitenkant -> geen hechting aan fibrine
Heparine
Antistolling
Dalteparine (=Fragmin)
Zet de rem aan ( lichaams eigen anti-stolling)
Activeert anti-trombine -> geen trombine -> fibrinogeen wordt niet omgezet in fibrine
Vitamine-K antagonisten (VKA)
Acenocoumarol, fenprocoumon
Vitamine K is nodig bij stolling: in de lever worden de stollingsfactoren gemaakt mbv vitamine K.
Vitamine K antagonisten lijken op vitamine K, maar zijn nep. Maar nemen wel de plek in van vitamine K -> lever maakt minder stollingsfactoren aan -> veel minder fibrine
Te kopen als rattengif: zorgt voor bloedingen
dosering is afhankelijk van ziekte en medicijnen (nieuw medicijn: aanpassing van vitamine K antagonisten)
controle door trombose dienst
Fibrinolytica
Streptokinase
Bij acute situaties
Breekt fibrine af -> bestaande trombus valt uit elkaar
DOAC
Directe orale anticoagulantia
Rivaroxaban (Xarelto), apixaban (Eliquis), dabigatran (Pradaxa) en edoxaban (Lixiana)
Nieuw sinds 2015
Remmen XA -> cascade onderbroken
Dabigatran: remt trombine -> fibrogeen wordt niet omgezet in fibrine
Hoeft niet gecontroleerd worden door trombosedienst
Interactie: NSAID verhoogt het bloedingsrisico -> dubbel op, gaan niet samen
Statines
Eindigt op ‘statine’ (simvastine, atorvastatine, rosuvastatine)
Verlaagt cholesterol en andere vetten in het bloed -> voorkomt vernauwing bloedvaten
Hoeveelheid vetten in het bloed blijft laag
Bijwerkingen: geen doorschieten van hoofdwerking, spierpijn
In de avond innemen -> ‘s nachts maakt lever meer cholesterol aan
Heeft veel wisselwerkingen met andere medicatie
Ciclosporine, tacrolimus, sirolimus (immuunonderdrukking na transplantie)
Macroliden (azitromycine, claritromycine, erytromycine) (een soort antibiotica)
Triazolen (fluconazol, itraconazol, ketoconazol, posaconazol)
Calciumantagonisten (diltiazem, verapamil)
Hiv-proteaseremmers (atazanavir, darunavir, fosamprevanir, indinavir, lopinavir, ritonavir, saquinavir)
Hepatitis C-virusproteaseremmers (boceprevir, telaprevir)