Medien Flashcards
(47 cards)
1
Q
media
A
die Medien
2
Q
tv
A
das Fernsehen
3
Q
tv-toestel
A
der Fernseher
4
Q
tv-kijken
A
fernsehen
5
Q
radio en tv
A
der Rundfunk
6
Q
krant
A
die Zeitung
7
Q
voorblad krant
A
die Titelseite
8
Q
krantenkop
A
die Schlagzeile
9
Q
oplage
A
Die Auflage
10
Q
foto
A
das Bild
11
Q
rubriek
A
die Sparte
12
Q
bericht
A
Nachricht
13
Q
economie
A
die Wirtschaft
14
Q
financiën
A
die Finanzen
15
Q
beurd
A
die Börse
16
Q
ondernemingen
A
Unternehmen
17
Q
consumenten
A
die Verbraucher
18
Q
wetenschap
A
die Wissenschaft
19
Q
ruimte
A
Weltall
20
Q
maatschappij
A
die Gesellschaft
21
Q
mensen
A
Leute
22
Q
tv-programma
A
die Sendung
23
Q
aflevering
A
die Folge
24
Q
journaal
A
Heute
25
onderhouden
unterhalten
26
opvoeden
fortbilden
27
uitzenden
übertragen
28
omroeper
der Ansager
29
( ander woord voor ) computer
der Rechner
30
downlaoden
heruntladen
31
sturen
schicken
32
stom
Blöd
33
vermoeidend
anstrengend
34
oppervlakig
oberflächlich
35
noodzakelijk
notwendig
36
nuttig
nützig
37
vervelend
langweilig
38
begrijpelijk
fassbar
39
voord e grap
zum SpaB
40
amuant
unterhaltsam
41
zelden
selten
42
soms
manchmal
43
vaak
oft
44
altijd
immer
45
uur
Stunde
46
dagelijks
täglich
47
wekelijks
wöchentlich
