Medische terminologie les 4 Flashcards

Inleiding in de medische terminologie

1
Q

De afkorting a. staat voor …

A

slagader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

I. De klemtoon bij woorden met twee lettergrepen ligt in de regel op de tweede
II. In het meervoud krijgen woorden die eindigen op -um, als uitgang -a

A

II is juist, I is onjuist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het tegenovergestelde van infra- is …

A

Supra-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hemogram betekent …

A

weergave van het bloedbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cholelithiasis betekent …

A

galstenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Cytologie betekent …

A

Celleer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Habitus is …

A

Lichaamsbouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Mucosa is …

A

Slijmvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Permeabel is …

A

doorlaatbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Neuriet is …

A

uitloper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vesica is …

A

blaas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Cochlear is …

A

Lepel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Tubus is …

A

Buisje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Copieus is …

A

overvloedig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Endogeen is …

A

van binnenuit ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Immersie is …

A

onderdompeling

17
Q

Facies is …

A

gelaat

18
Q

Gutta is …

A

druppel

19
Q

Ostium is …

A

Uitmonding

20
Q

Tensie is…

A

Spanning

21
Q

Waarom is kennis van medische terminologie voor een behandelaar vereist?

A

In de medische wereld moet je om te kunnen communiceren kennis van medische termen hebben.

22
Q

Waar ligt de klemtoon over het algemeen bij woorden van twee lettergrepen? En bij woorden van drie lettergrepen?

A

Bij twee lettergrepen ligt de klemtoon meestal op de eerste, bij drie lettergrepen vaak op de eerste.

23
Q

Wat zijn de uitgangen die altijd de klemtoon krijgen?

A

Altijd de klemtoon krijgen: -loog, -gie, -trie, -mie, -oom, -taal, -gram, -teit, -fiel.

24
Q

Waar ligt de klemtoon bij het achtervoegsel -itis?

A

Bij -itis (ontsteking) ligt de klemtoon op de i: ie-tis.

25
Q

Wat is de uitspraak van de volgende klanken: oe, ph, eu, ae, ch, c (voor een e of i)?

A

De uitspraak is: oe = eu, ph = f, eu = ui (behalve aan het eind van een woord), ae = ee, ch = g, c (voor e of i) = s (anders als k), c voor y verschilt.

26
Q

Wat zijn de drie meervoudsregels?

A

Meervoudregels: -us = i, -um = a, -a = ae.

27
Q

Wat betekenen de volgende afkortingen: a., v., art., lig., m., n., gl., aa.?

A

a. = arteria (slagader)

v. = vena (ader)

art. = articulatio (gewricht)

lig. = ligamentum (bandje)

m. = musculus (spier)

n. = nervus (zenuw)

gl. = glandula (klier)

aa. = arteriae (slagaders)