Meta Profesional 7 Flashcards
(162 cards)
1
Q
de dagelijkse routine
A
el día a día
2
Q
de werkzaamheden
A
la actividad laboral
3
Q
de diplomaat
A
el/la diplomático/a
4
Q
de directeur van een bedrijf
A
el directivo de una empresa
5
Q
de verslaggever, de verslaggeefster
A
el/la reportero/a
6
Q
de journalist(e)
A
el/la periodista
7
Q
de advocaat, de advocate
A
el/la abogado/a
8
Q
de vertegenwoordiger, de vertegenwoordigster
A
el/la representante comercial
9
Q
uitvoeren, doen
A
realizar
10
Q
de werkdag
A
la jornada de trabajo
11
Q
interpreteren
A
interpretar
12
Q
de grafiek
A
el gráfico
13
Q
analyseren
A
analizar
14
Q
de krant
A
el periódico
15
Q
financieel, economisch
A
económico/-a
16
Q
vaak
A
con frecuencia
17
Q
met mensen te maken hebben
A
tratar con gente
18
Q
in het openbaar spreken
A
hablar en público
19
Q
het publiek
A
el público
20
Q
adviseren
A
asorar
21
Q
coördineren
A
coordinar
22
Q
beschrijf
A
describe
23
Q
het reclamebureau
A
la agencia de publicidad
24
Q
de tekening
A
el dibujo
25
eronder
abajo
26
de vertaling
la traducción
27
dichtdoen, sluiten
cerrar
28
het raam
la ventana
29
weten, kunnen
saber
30
het mailprogramma
el programa de mail
31
(na)kijken
mirar
32
proberen
intentar
33
kijk na
comprueba
34
de regel
la regla
35
de lijst
la lista
36
de vaardigheid
la habilidad
37
beslissingen nemen
tomar decisiones
38
de beslissing
la decisión
39
het computerprogramma
el programa informático
40
zet ze in de juiste volgorde
ordénalas
41
lees (gebiedende wijs)
leed
42
naar jullie mening
en vuestra opinión
43
kunnen (doen)
saber hacer
44
de eventmanager
el/la organizador/a de eventos
45
het salaris
el salario
46
per maand
al mes
47
de commercieel medewerker/ster
el/la (representante) comercial
48
de grafisch vormgever/geefster
el/la diseñador/a gráfico/-a
49
jonger dan
más joven que
50
meer dan
más que
51
evenveel als
tanto como
52
evenveel ... als
tanto/-a ... como
53
net zo ... als
tan ... como
54
minder dan
menos que
55
vergelijken
comparar
56
verdienen
ganar
57
het geld
el dinero
58
het bijvoeglijk naamwoord
el adjetivo
59
verbeter
corregid
60
jonger
menor
61
ouder
mayor
62
maak, stel
haz
63
vragen stellen
hacer preguntas
64
per week
a la semana
65
het instrument
el instrumento
66
vergelijk
comparad
67
het paar, het tweetal
la pareja
68
de sportiefste persoon
la persona más deportista
69
sportief
deportista
70
muzikaal
musical
71
reislustig
viajero/-a
72
de werkdag
el día de trabajo
73
de radio
la radio
74
hij/zij doucht zich
se ducha
75
zich douchen
ducharse
76
opstaan
levantarse
77
naar huis gaan
ir a casa
78
naar bed gaan
acostarse
79
afspreken, vergaderen
reunirse
80
de hypothese
la hipótesis
81
vroeg
pronto
82
normaal gesproken
normalmente
83
beginnen
empezar
84
de vrouw, de echtgenote
la mujer
85
rond tien uur
sobre las diez
86
de (radio)zender
la emisora
87
voorbereid zijn
estar preparado/-a
88
afhangen van
depender de
89
het nieuws
las noticias
90
in het algemeen
en general
91
nakijken
revisar
92
het hele programma
todo el programa
93
de verandering
el cambio
94
nodig
necesario/-a
95
live
en directo
96
dan gaan we wel ontbijten
entonces sí que desayunamos
97
ja, wel
sí
98
samen
juntos/-as
99
blijven
quedarse
100
voorbereiden
preparar
101
het wederkerend werkwoord
el verbo reflexivo
102
verschijnen
aparecer
103
het wederkerend voornaamwoord
el (pronombre) reflexivo
104
normaal
normal
105
schrijf op
apunta
106
vroeger, eerder
más temprano
107
vroeg
temprano
108
later
más tarde
109
voor het ontbijt
antes del desayuno
110
voor het ontbijt (2)
antes de desayunar
111
na het
después de + inf
112
hetzelfde
igual
113
de stress
el estrés
114
Chinees
chino/-a
115
ik ben het aan het schrijven
lo estoy escribiendo
116
op dit moment
ahora mismo
117
de bioscoop
el cine
118
afmaken
terminar
119
brengen
llevar
120
de kinderen
los niños
121
lieveling, schat
cariño
122
vinden
encontrar
123
de Gerundio
el gerundio
124
regelmatig
regular
125
beeld ze uit
escenifícalas
126
raden
adivinar
127
bellen
llamar por teléfono
128
wie de anderen zijn
quiénes son los otros
129
een minuut lang
durante un minuto
130
doe dicht, sluit
cierra
131
zich herinneren
recordar
132
de jonge man/vrouw, de jongen, het meisje
el/la chico/-a
133
binnenkomen
entrar
134
de expert
el/la experto/-a
135
(hier)boven
de arriba
136
het betrekkelijk voornaamwoord
el (pronombre) relativo
137
de plaatsaanduiding
la expresión de lugar
138
de voorbereiding
la preparación
139
bereid voor
prepara
140
net doen of hij/zij adviseur is
hacer de asesor/-a
141
omgekeerd
al revés
142
aandachtig
con atención
143
samenvatten
resumir
144
het oog
el ojo
145
munteenheid vna Chili
el peso chileno
146
de woestijn
el desierto
147
droog
seco/-a
148
de sterrenwacht
el observatorio astronómico
149
(de) grootste
(el/la) más grande
150
de kust
la costa
151
bergachtig
montañoso/-a
152
zuidelijk
austral
153
Paaseiland
la isla de Pascua
154
het openluchtmuseum
el museo al aire libre
155
de pauze, de rust
el descanso
156
tussen de middag
al mediodía
157
de officiële vrije dag
el feriado
158
dat is helemaal niet slecht
no está nada mal
159
de schrijver, de schrijfster
el/la autor/a
160
de feestdag
el festivo
161
het document
el documento
162
slechter
peor
