Micro organismen Flashcards

(37 cards)

1
Q

Wat zijn virussen?

A

Geen micro-organismen; niet levend, bestaan uit RNA of DNA en eiwitmantel

Virussen zijn geen levende organismen en hebben geen celstructuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Uit welke componenten bestaan virussen?

A

RNA of DNA, eiwitmantel

De erfelijke materie van virussen is essentieel voor hun replicatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een enveloppe in de context van virussen?

A

Een celmembraan afkomstig van de gastheercel

Sommige virussen hebben een omhulsel dat hen helpt bij infectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe verschillen virussen van elkaar?

A
  • Vorm
  • Aanwezigheid van specifieke eiwitten in de eiwitmantel
  • Aanwezigheid van specifieke glycoproteïnen

Deze verschillen beïnvloeden hoe virussen zich aan cellen hechten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar passen virussen op?

A

Bepaalde cellen met specifieke receptoren

De interactie tussen virus en celreceptoren is cruciaal voor infectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar bestaat de eiwitmantel van virussen uit?

A

Specifieke eiwitten

Deze eiwitten zijn belangrijk voor de herkenning en infectie van gastheercellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het doelwit van virussen?

A

Gastheercellen

Virussen infecteren gastheercellen om zich te repliceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vul de lege ruimte in: Virussen bestaan uit _______ en eiwitmantel.

A

RNA of DNA

Dit is de erfelijke informatie die virussen nodig hebben voor replicatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar kunnen virussen aanhechten?

A

Aan specifieke receptoren op cellen

Deze interactie is essentieel voor het infectieproces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de eerste stap in de levenscyclus van een virus?

A

Aanhechting van het virus aan de gastheercel

Dit omvat het binden van virus-eiwitten aan membraanreceptoren van de gastheer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat bindt aan de membraanreceptoren van de gastheer?

A

Eiwitten van het virus

Deze binding is specifiek voor de doelcel van de gastheer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat gebeurt er na de aanhechting van het virus aan de gastheer?

A

Inbrengen van erfelijk materiaal in de gastheer

Dit kan DNA of RNA zijn, afhankelijk van het type virus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de derde stap in de virale levenscyclus?

A

Vorming van nieuwe virussen

Dit gebeurt in de gastheer door het maken van nieuwe virusonderdelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er met de gastheercel na de vorming van nieuwe virussen?

A

De cel barst open en laat nieuwe virussen vrij

Dit leidt tot de productie van meerdere nieuwe virussen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geef een voorbeeld van een virus dat bacteriën infecteert.

A

Bacteriofaag

Dit type virus infecteert bacteriën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een rconose?

A

Een ziekte/infectie die in de natuur overdraagbaar is

Dit verwijst naar infecties die van dieren op mensen kunnen worden overgedragen.

17
Q

Noem twee virussen die gewervelde dieren infecteren.

A

Rabiesvirus, Ebola

Deze virussen kunnen ernstige ziekten bij mensen veroorzaken.

18
Q

Wat is vaccinatie?

A

Een kleine hoeveelheid dode of geinactiveerde bacterie- of virusdeeltjes worden in je lichaam gespoten. Je lichaam maakt antistoffen aan om de bacterie- of virusdeeltjes te bestrijden.

19
Q

Wat is het effect van geheugencellen na vaccinatie?

A

Als later echte ziektekiemen je ooit aanvallen, beschermen de antistoffen je. Door de reeds eerdere vorming van geheugencellen kunnen snel antilichamen geproduceerd worden.

20
Q

Wat is de opbouw van immuniteit?

A

Vaccinatie is een vorm van actieve immunisatie.

21
Q

Wat zijn virusvaccins?

A

Deze vaccins bevatten het hele virus, in een verzwakte of gedode vorm.

22
Q

Wat zijn levende verzwakte vaccins?

A

Bevatten virussen die zijn verzwakt zodat ze niet langer ziekte kunnen veroorzaken maar nog steeds een immuunrespons opwekken, zoals het mazelenvaccin.

23
Q

Wat zijn geinactiveerde vaccins?

A

Bevatten virussen die zijn gedood en niet in staat zijn om zichzelf te repliceren, maar nog steeds een immuunrespons kunnen opwekken, zoals het griepvaccin.

24
Q

Wat zijn virale vectorvaccins?

A

Deze vaccins maken gebruik van virussen als vectoren om genetisch materiaal van een ander pathogeen te dragen en af te leveren aan de cellen van het lichaam.

25
Wat is een vector in de context van biologie?
Een levend organisme dat in staat is om ziekteverwekkers over te brengen van het ene gastheerorganisme naar het andere.
26
Hoe zijn virale vectorvaccins genetisch gemodificeerd?
Hun DNA is aangepast zodat ze zich niet meer kunnen repliceren, maar nog wel herkend kunnen worden door het immuunsysteem.
27
Wat gebeurt er wanneer een virale vectorvaccin wordt geïnjecteerd?
Het triggert een immuunrespons die bescherming biedt tegen de oorspronkelijke ziekteverwekker.
28
Wat is een antistof?
Een eiwit dat door het immuunsysteem wordt geproduceerd om ziekteverwekkers te herkennen en onschadelijk te maken. ## Footnote Antistoffen spelen een cruciale rol in de immuniteit.
29
Wat is de rol van antigenen in het immuunsysteem?
Antigenen zijn stoffen die door het immuunsysteem worden herkend als lichaamsvreemd en die een immuunrespons opwekken. ## Footnote Antigenen kunnen eiwitten of polysachariden zijn die zich op het oppervlak van ziekteverwekkers bevinden.
30
Hoe werkt de antigeen-antilichaamreactie?
Antigenen en antilichamen binden samen, wat leidt tot de neutralisatie of vernietiging van de ziekteverwekker. ## Footnote Deze reactie is specifiek voor elk type antigeen.
31
Wat gebeurt er met lymfocyten na blootstelling aan antigenen?
Sommige lymfocyten worden omgevormd tot geheugencellen, die snel antilichamen kunnen produceren bij een herhaalde blootstelling aan hetzelfde antigeen. ## Footnote Dit proces leidt tot immuniteit.
32
Wat zijn macrofagen?
Grote immuuncellen die ziekteverwekkers opslokken en verteren. ## Footnote Macrofagen spelen een belangrijke rol in de eerste verdedigingslinie van het immuunsysteem.
33
Wat gebeurt er onmiddellijk na een besmetting?
Macrofagen en lymfocyten worden onmiddellijk geactiveerd om de infectie te bestrijden. ## Footnote Dit is een cruciaal onderdeel van de immuunrespons.
34
Hoe lang kan het duren voordat er voldoende antilichamen zijn na een infectie?
Het kan enige tijd duren voordat er een groot aantal fagocyterende lymfocyten en antilichamen aanwezig zijn. ## Footnote Dit tijdsbestek varieert afhankelijk van de ziekteverwekker.
35
Wat is immuniteit?
De toestand waarin het immuunsysteem snel voldoende antilichamen kan produceren om een ziekte te voorkomen bij herhaalde blootstelling aan hetzelfde antigeen. ## Footnote Immuniteit kan verworven worden door eerdere infecties of vaccinaties.
36
Vul in: De antigeen-antilichaamreactie is ______.
specifiek
37
Waar zorgt het omvormen van lymfocyten tot geheugencellen voor?
Het zorgt ervoor dat bij een toekomstige blootstelling aan dezelfde antigenen snel voldoende antilichamen worden geproduceerd. ## Footnote Dit is essentieel voor langdurige immuniteit.