microbio blc1 begrippen H1-H4 Flashcards

(94 cards)

1
Q

oplossend of scheidend vermogen (R)

A

vermogen om 2 punten afzonderlijk te kunnen waarnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kokken

A

bolvormige bacterien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bacillen

A

staafvormige bacterien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

spirellen, vibrionen, spirocheten

A

spiraalvormige bacterien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

monokokken

A

steeds alleen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

diplokokken

A

per 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

sreptokokken

A

vormen keten, deling in lijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

tetraden

A

per 4, deling in 2 vlakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

stafylokokken

A

druiventrosvorm, deling in 1 vlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

sarcina

A

per 8, kubusachtig, deling in 3 vlakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

diplobacillen

A

per 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

streptobacillen

A

korte of lange ketens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

pleomorfie

A

verschil in vorm tov de cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

spirocheten

A

slanke, flexibele cellen, actief bewegelijk, aanwezigheid van axiale filamenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

spirellen

A

niet flexibel, zweepdraden, in meer vlakken gekromd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

vibrionen

A

niet flexibel, zweepdraden, in 1 vlak licht gebogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

intrinsieke eiwitten

A

ingebed in de dubbellaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

extrinsieke eiwitten

A

met het oppervlak geassocieerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

mesomeren

A

complexe en onregelmatige plooien, in de buurt van de celdelingsplaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

plasmiden

A

kleine cirkelvormige DNA-molecule

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

volutine-granule

A

stapelen fosfaten op in de vorm van polyfosfaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

polysaccariden

A

zetmeelgranulen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

glycogeen

A

dierlijk zetmeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

vetgranulen

A

opgebouwd uit P.H.B. (poly-B-hydrocybutyraat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
zwavelgranulen
elementaire zwavel
26
gasvacuolen
drijfvermogen regelen, verticaal bewegen door verschillende water lagen
27
endosporen
overlevingsstructuur
28
sporulatie
differentiatieproces dat ingrijpt onder invloed van ongunstige milieuomstandigheden
29
anabiose
spore in rustende toestand, vertoont geen enkele metabole activiteit
30
glycocalyx
materialen die bacteriele cel omgeven, extracellulaire polymere substantie (E.P.S.)
31
flagellen
eiwitdraden die bewegelijkheid verlenen aan bacterien
32
monopolair en monotrich
dik flagellum
33
monopolaire en biopolaire polytrich
meerdere flagellen aan één of beide polen
34
peritrich
flagellen over gans de celwand
35
filament
dunne en holle spiraal
36
hoekstuk
flexibele koppeling tussen filament en basaal lichaam
37
basaal lichaam
ringen die flagellen verankeren in de celwand en het cytoplasmamembraan, staat de fagel toe om te roteren
38
taxis
beweging van bacterien naar of weg van een bepaalde stimulus
39
axiale filamenten
gewikkeld rond spirocheten, uniek, grote bewegelijkheid
40
pili
kleiner en kortere filamenten, uit eiwit pilline
41
korte aanhechtings pili / fimbrea
promoten de aanhechting aan andere bacterien
42
lange conjugatie pili
verbindingsbuis waarlangs grotere delen bacterieel chromosoom kan getransporteerd worden
43
pleomorfisme
alle nakomelingen van 1 moedercel zullen allemaal minimale vormverschillen vertonen
44
protoplasten
wandloze gram + bacterie, door lysozym
45
sferoplasten
gram - bacterie met de cellulaire inhoud, plasmamembraan en alles wat overblijft, door lysozym
46
metabolisme
chemische reacties die in een cel plaatsvinden
47
katabolisme
afbraak
48
anabolisme
opbouw
49
aerobe respiratie
o2 aanwezig, 02 als uiteindelijke elektronenacceptor
50
anaerobe fermentatie/gisting
o2 tekort, molecule in de cel als finale elektronenacceptor
51
endogeen
in de cel
52
exogeen
uit de omgeving
53
homolactic
alleen melkzuur
54
heterolactic
melkzuur en slecht smakende bijproducten
55
obligaat aeroben
geen fermentatiecapaciteit, o2-ademhaling noodzakelijk
56
micro-aerofielen
o2 nodig maar in lagere concentraties
57
facultatieve anaeroben
fermentatiecapaciteit mogelijk, o2-ademhaling in aanwezigheid van zuurstofgas
58
obligaat anaeroben
groeien niet in aanwezigheid van o2
59
aerotolerante anaeroben
altijd fermentatie, zelfs in de aanwezigheid van o2
60
autotrofe organismen
organismen die zelf hun organische verbindingen opbouwen uit co2 mbv lichtenergie(foto) of chemische energie(chemo)
61
psychrofielen
bacterien met een lage temperatuurbereik (optimum)
62
mesofielen
bacterien met een neutraal temperatuurbereik (optimum)
63
thermofielen
bacterien met een hoog temperatuurbereik (optimum)
64
extreem thermofielen / hyperthermofielen
bacterien met een extreem hoog temperatuur bereik (optimum)
65
neutrofielen
neutrale optimum zuurtegraad
66
acidofielen
lage optimum zuurtegraad
67
alkalofielen
hoge optimum zuurtegraad
68
hypotoon milieu
hoge osmotische druk
69
halofielen
hoge zoutconcentratie
70
osmofielen
hoge suikerconcentratie
71
plasmolyse
gevaar van hoge externe osmotische druk
72
hypertonische oplossing
hogere osmotische druk buiten
73
wateractiviteit a
maat voor de beschikbaarheid van water in een oplossing
74
spoorelement
chemisch element dat in uiterst gerige hoeveelheid vereist is (mineralen)
75
prototroof
bacterien kunnen hun groeifactoren zelf synthetiseren
76
auxotroof
moeten groeifactoren toegediend krijgen
77
synthetische voedingsbodem
bodem waarvan men de chemische samenstelling exact kent
78
natuurlijke voedingsbodem
rijk medium dat is samengesteld uit nauwkeurig omschreven niet-chemische bestanddelen, die alle essentiele neutrienten voor de groei bevatten
79
pepton
mengsel van vrije AZ en ketens van AZ
80
vloeibare voedingsbodem
bouillon van extract van vlees of ander dierlijk weefsel in een zoutoplossing
81
vaste voedingsbodem
met behulp van bindmiddel zoals agar
82
kolonie
populatie van 1 bacterie op 1 plaats
83
selectief medium
bevat stoffen die de groei van 1 bacteriesoort inhibeert en/of de groei van een ander bacteriesoort bevorderd
84
identificatie/differentieel medium
laat toe het onderscheid te maken tussen verschillende bacteriesoorten m.b.v. observeerbare kenmerken
85
mengcultuur
cultuur waarin meerdere soorten bacterien door elkaar gegroeid zijn
86
reincultuur
cultuur met maar 1 bacterie soort
87
reincultuur
cultuur met maar 1 bacterie soort
88
kolonie vormende eenheden (KVE)
aantal kolonies op de plaat vermenigvuldigd met de verdunningsfactor
89
turbidimetrie
het volgen van het troebel worden van de bacteriesuspentie
90
generatietijd
tijd die nodig is voor het delingsproces
91
lag fase
kiemen beginnen zich niet onmiddellijk te vermenigvuldigen, maar passen zich eerst aan de nieuwe omstandigheden aan
92
log fase
bacterien beginnen te delen
93
stationaire fase
het aantal cellen in de populatie neemt niet meer toe
94
afstervingsfase
er sterven meer bacterien dan dat er bij komen