Misc vocalulary Flashcards

(76 cards)

1
Q

het meest

A

the most

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

instappen
overstappen
uitstappen

A

board, get on
transfer
get off

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

liever

A

rather

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

zomer

herfst

A

sommer

autumn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

al

A

all, as in all ready ?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ervaringen

A

experience

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

lidwoorden

A

determiners. de, het, een

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

naamwoord

A

noun

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

draagt

A

bears

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

meerword

A

plural. op, -en, -s, of -‘s
het meervoud van naamwoorden wordt gemaakt met…..
het lidwoord bij het meervoud is altijd DE.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Making plural, from dutch words ending in -e’, e el en er em and ie…..

A

add a s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

making plural, from dutch words ending with a i o u y

A

add a ‘s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

klinkers

A

vowels. a, e, o, i u, y/ij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

medeklinkers

A

consonants

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bij een lange klinker gevolgd door een medeklinker….

A

(maan, poot, been) komt er in het meervould maar een klinker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

bij een lange klinker gevolgd door twee medeklinkers….

A

in het meervoud nog twee klinkers. beeld - beelden, maand - maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

na een korte klinker gevolge door een medeklinker…

A

(man, pot, tas) wordt de medeklinker verdubbeld. mannen, potten, tassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

bij een woord dat eindigt op -f

A

wordt de f in het meervoud een v

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bij een woord met een lange klinke dat eindigt op -s

A

wordt de s in het meervoud een z

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

voorzetsels

A

prepositions. in , uit, op, naar, onder, boven, naast, voor, achter
voorzetsels staan voor he naamwoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wolken

A

clouds

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

bijvoeglijke naamwoorden

A

adjectives. vertelen hoe iets is. mooi, hoog, dik, lief, en vies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

vraagwoorden

A

question words. wie, wat, waar, waarom wanneer, en hoe . hoeveel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

vraagwoorden volgorde

A
  1. vraagwoord. 2. werkwoord. 3. persoon.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
ingestapt
boarded
26
vertrekken
leave
27
getelefoneerd
telephoned
28
krijgen
get
29
gekregen
received
30
gelopen
run
31
rechtdoor
straight
32
rechtsaf/linksaf
to the right / to the left
33
gelukt
succeeded
34
laarzen
boots
35
genomen
taken
36
liever
rather
37
vaak
often
38
voorstelling
performance
39
verkouden
cold
40
geworden
become
41
hoe noem je
what do you call
42
oom
uncle
43
schoonzus
sister in law
44
schoon-
- in law
45
tante
aunt
46
neef
cousin
47
lijstje
list
48
aanbieding
offer
49
getrouwd
married
50
verblijfsvergunning
residence permit
51
lastige oefening
awkward exercise
52
onderzoek
research
53
afgenomen
decreased
54
toegenomen
increased
55
geneer
embarassed
56
schamen
ashamed
57
ik tel het op
i count on it
58
optillen
lift
59
neergezet
put down
60
verzorg
care
61
koopje
bargain
62
eenvoudig
simple
63
beren
bears
64
bestek
cutlery
65
kleren
clothes
66
allebei
both
67
nodig
needed
68
verscheidene
noun: several
69
aanraken
noun: contact, touch, verb: to touch
70
iederen
every
71
enig
adverb: any, solely adjective: only, alone, single pronoun: someone, somebody
72
tonen
verb: show, display, let see
73
steunen
verb: support, prop
74
iemand
someone
75
Vlag
flag
76
enkel
only