Mitralisklep Flashcards

(46 cards)

1
Q

Welke 2 klepbladen heeft een mitralisklep?

A

Posterior en anterior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar zit P1-A1?

A

Richting het hartoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar zit A1-A3

A

richting de aorta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welk klepblad is het murale klepblad

A

posterior klepblad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welk klepblad is het septale klepblad?

A

anterior klepblad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe is de anteriorklepblad opgebouwd?

A

driehoekig, groter dan posterior. Bevat 1/3e van de annulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe is de posteriorklepblad opgebouwd

A

vierhoekig, bevestigd aan de achterste en laterale delen van de annulus. 2/3e van de annulus, kleiner opp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe groot zijn de klepbladen?

A

Groter dan de annulus, met een zone van coaptatie tussen beide klepbladen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de voorwaarden om een groot coaptatievlak te krijgen?

A

een normale appositie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe ziet de surgical view eruit, waar is de LAA/Aortaklep

A

Aortaklep op 0 uur, LAA op 9 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoeveel LV-chordae zijn er, hoe lang, hoe zitten ze vast?

A

de 25 chordae die aan de papillairspieren vastzitten, hechten zich uiteindelijk op circa 60 punten vast aan de mitralisklepbladen. Ze zijn 1-3 cm lang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de bloedvoorziening van de anterolaterale papillairspieren?
Hoeveel koppen heeft deze?

A
  • meestal 1 kop

- bloedvoorziening door CX en ramus descendens anterior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de bloedvoorziening van de posteromediale papillairspieren?
Hoeveel koppen heeft deze?

A
  • meestal 2koppig

- RCA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke 2 papillairspieren bevat de MV?

A
  • Anterolaterale papillairspieren

- posteromediale papillairspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe ziet de instroom van de MV eruit?

A
  • begindiastolisch snelle, forse passieve stroom van LA naar LV.
  • Stroom neemt af, bladen gaan naar elkaar toe.
  • Dan atriumcontractie en kleppen staan weer wijder. - Hierna preclosurestand
  • tot kleppen sluiten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Door welke 4 primaire aandoeningen ontstaat MI?

A
  • Degeneratie, hierbij kan ook billowing optreden
  • Endocarditis met klepbladdestructie, fibrosering en ruptuur van klepbladen of chordae
  • Reumatische afwijkingen met klepbladfibrosering
  • Pure annulusafwijkingen, zoals calcificatie, dilatatie, zonder onderliggende LA/LV dilatatie (zeer zeldzaam)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waardoor ontstaat secundaire MI?

A

Door vormverandering en/of dilatatie vd LV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wanneer spreekt men van dilatatie vd annulus vd MV?

Wat gebeurd hierbij met het coaptatievlak?

A

verkleining opp tijdens systole, gaat meestal samen met andere afwijkingen. Afname coaptatievlak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

In welke richting treed annulusverwijding op bij dilatatie van de LV?

A

in voor en achterwaardse richting

20
Q

Wat zijn de criteria voor annulusdilatatie vd MV?

A
  • > 35 mm in PLAX

- Annulus (vroegsystolisch) PLAX vs lengte voorste klepblad PLAX (diastole): Ratio 1.3

21
Q

Wanneer komt annuluscalcificatie voor?

Bij welk deel vd annulus komt dit vooral voor?

A

Bij o.a. drukbelasting vd LV en op oudere leeftijd. Vooral bij de posterior annulus. kan side-lobes creeëren.

22
Q

Waarom onstaat MI door pericarditis oa?

A

Door o.a. klepperforatie door verzwakking van vooral het grote anteriorklepblad

23
Q

Wat is het principe van een Prolaps?

A

toegenomen doorbolling van de klep in het atrium met abnormale appositie, bv bij infarcering ve papilairspier. Doorbollen van 1 of beide klepbladen met meer dan 2 mm tov annulus in PLAX of AP3CH. Excentrische MI van het meest aangedane klepblad af.

24
Q

Wat is het principe van billowing?

A

doorbolling vd klepbladen in het atrium met normale appositie, door bv overtollig klepmateriaal. Vaak bij een myxomateuze degeneratie, deze lijdt eerst tot billowing, dan tot prolaps. Beide klepbladen zijn aangedaan en vaak verdikt hierbij.

25
Wat is het principe van FLAIL?
Bij corda- of papillairspier ruptuur. Ernstige vorm van toegenomen klepbladbeweging. De rand van het aangedane klepblad slaat door in het LA. Aan het klepblad kunnen de gerupteerde chordae dikwijls systolisch in het LA worden gezien als een flutterende structuur die op een slangentong lijkt. Op M-mode geeft dit systolisch een irregulaire grofslagige diastolische flutter van een klepblad. TEE is hier sensitiever voor.
26
Wat voor effect heeft degeneratie op de chordae?
van de chordae kunnen langere chordae geven, met als gevolg prolaps met MI. Ook de papilairspieren kunnen door o.a. ischemie minder goed werken, met MI tot gevolg.
27
Hoe ontstaat een chordaeruptuur?
kan spontaan, door ontsteking of degeneratief voorkomen, met als gevolg acute MI. Geeft een uiterst excentrische jet, die van het aangedane klepblad af gericht is en langs de wand van het LA plakt. Hypertensie is een risicofactor Dit geldt ook voor de papillairspieren.
28
Hoe zie je een papillairspierruptuur en hoe presenteren patiënten zich hierbij?
systolisch kan in het LA de afgescheurde papillairspierkop worden gezien die aan de chordae vastzit. Bij een complete ruptuur zijn patiënten altijd ernstig ziek, met longstuwing, dyspnoe en hypotensie.
29
Wat is tenting?
ook wel incomplete closure door dilatatie wordt het punt van coaptatie verplaatst naar apicaal, waardoor de zone van coaptatie afneemt, met MI tot gevolg. Incomplete sluiting.
30
Wat is de carpentier type I-III?
I: MI met normale klepbladbewegelijkheid II: MI met toegenomen klepbladbewegelijkheid III: MI met beperkte klepbladbewegelijkheid
31
Wat is de carpentier type I? en wat is een voorbeeld hiervan?
MI met normale klepbladbewegelijkheid. Bv: annulusdilatatie, vegetatie, klepbladperforatie, annulusverkalking. Bij vegetatie is een flutterende structuur zichtbaar. Erg kleine vegetaties geven een kleine onregelmatigheid aan de klepblad, beter te zien bij TEE (geen MI pleit tegen vegetaties in dit geval).
32
Wat is de carpentier type II? en wat is een voorbeeld hiervan?
MI met toegenomen klepbladbewegelijkheid. Bv. Prolaps, chordaruptuur, degeneratieve ziekten, rupturen. Bij prolaps is er niet alleen bilowing, maar zijn ook de chordae verlengd. Liever geen M-mode gebruiken hiervoor.
33
Wat is de carpentier type IIIa? en wat is een voorbeeld hiervan?
MI met beperkte klepblad bewegelijkheid, vaak bij acute reuma. MI is naar het meest aangedane klepblad toegericht. - IIIa: beperking gedurende systole en diastole, vaak met MS. Bv: verklevingen commisuren, verdikking en verkalking klepbladen, verkorting en verkleving chordae. Meestal vertoont een deel van het anteriorklepblad malappositie tov posterior. Posterior lijkt te prolaberen, is niet zo.
34
Wat is de carpentier type IIIb? en wat is een voorbeeld hiervan?
alleen systolisch beperkt. Bv: soepele kleppen en chordae, maar beperkt door dilatatie en/of WBS. Centrale jet, neemt doorgaans een derde of meer van de commissuren in beslag.
35
Waar komt congenitale MI vandaan?
door spleet in het AMVL, vaak bij een AVSD. Eigenlijke en commissuur inferior en superior bridging leaflet.
36
Hoe kenmerkt een mitraklisklepperforatie zich op echo?
flow ervoor, erdoor en eruit
37
Wat moet je bepalen om de ernst van de MI te bepalen met echo?
- Beoordeling regurgiterend volume - Gevolgen MI voor LA, LV en RV/RA - Duur (minder dan de helft systolisch is nooit ernstig). - Kwantitatief, semi-kwantitatief en kwalitatief meten. Bij meer dan geringe MI ook kwantitatief meten.
38
Wat zijn de kwalitatieve criteria van een MI? (4)
- Morfologie klep - jetgrootte - flowconvergentiezone - CW-signaal MI
39
Wat zijn de semi-kwalitatieve criteria van een MI? (4)
- Vena contracta - pulmonaalveneflow - mitralisinstroom - VTI mitralis/VTI aorta
40
Wat zijn de kwantitatieve criteria van een MI?
- EROA (mm2) | - regurgiterend volume (ml)
41
Hoe meet je de flow converentiezone
Aliasing vlakblij klep tpv vena contracta. Bij flowconvergentie bij een nyquistgrens van 50-60 cm/sec kan een belangrijke MI zijn. Bij een straal van de flowconvergentiezone van >0.9 cm bij een nyquist-grens van 40com/sec past het bij een belangrijke MI.
42
Wat bekijk je bij het CW-signaal van de MI?
Bij een ernstige MI neemt het drukverschil tussen de LA en LV gedurende de systole sneller af, met als gevolg een spitse vorm met een vroeg maximum. Grove inschatting: Hoe dichter het signaal, hoe ernstiger.
43
Hoe meet je de vena contracta bij MI en wat zegt deze?
goede relatie met ernst MI. Beste bij AP3CH of PLAX (voorkeur want haaks op flowrichting). Flink vergroten voor een betrouwbare meting. Jet moet voor, in en achter de klep zichtbaar zijn. Tenminste 2-3 metingen. Kan ook bij 2 verschillende richtingen, alleen is de ernstige MI dan bij 8 mm. Meerdere jets in een afbeelding mogen niet opgeteld worden. Voorwaarde: nyquistgrens 40-70 cm/sec, correcte gain, smal kleurensector.
44
Wat zegt de longvenenflow over de MI en hoe meet je deze?
Het is niet de bedoeling aan te tonen dat de MI rechtstreeks terugblaast in de longvene, maar de LA-drukverhoging tgv de MI geeft de systolische backflow (gaat niet om de jet, maar om de drukverhoging door de jet) Meestal RUPV, soms linker longvenen. (Bij TEE kan de LUPV gebruikt worden). Samplevolume 0.5-1 cm in longvenen. Normaal: hogere S-golf dan D-golf. Bij een ernstigere MI neemt de S-golf steeds meer af. Systolische backflow geeft een 90% zekerheid op ernstige MI. Minder of niet betrouwbaar bij: MS, AF, diastolische disfunctie en LA-compliantie
45
Wat zegt het mitralisinstroom signaal? en voor wie is deze vooral toepasbaar?
(PW-doppler): Vooral toepasbaar bij 50+ers. Een A-top dominant patroon sluit ernstige MI vrijwel uit. Een E >1.5 m/sec pleit voor ernstige MI.
46
Wat zegt de VTI mitralisinstroom/ VTI aorta-uitstroom en hoe meet je deze?
PW-mitralisklepbladen vergeleken met PW annulus aortaklep. Wanneer er meer over de AoV stroomt, geeft dit een normaalwaarde van <1. Bij een ratio van 1.4 (suggestief voor een ernstige MI), gaat er dus meer bloed over de mitralisklep dan over de aortaklep. Dit kan niet gebruikt worden bij een significante AoI.