Module 3: L'entreprise et son identité visuelle Flashcards

(111 cards)

1
Q

een onderneming, bedrijf

A

une entreprise

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kleine of middelgrote onderneming

A

une petite et moyenne entreprise (PME)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een ondernemer

A

un entrepreneur, une entrepeneuse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ondernemen, beginnen

A

entreprendre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ondernemingszin hebben

A

avoir l’esprit d’entreprise

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een maatschappij

A

une société

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

een firma

A

une firme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een vereniging

A

une association

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een vennoot, vennote

A

un associé, une associée

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een fabriek

A

une usine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

sluiting (van een fabriek) <-> opening

A

une fermeture (d’usine) <-> une ouverture

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

(economische) sector

A

un secteur (économique)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

in de … sector

A

dans le secteur de …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een bedrijf oprichten

A

fonder une entreprise, créer une entreprise

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de oprichting van een bedrijf

A

la fondation d’une entreprise, la création d’une entreprise

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de (mede)oprichter

A

le (co)fondateur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

(start) kapitaal

A

un capital (de départ)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

plaats, locatie, ligging

A

un emplacement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

zich vestigen

A

s’implanter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

een vestiging

A

une implantation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

milieu

A

l’environnement (m.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

van het milieu, milieu-

A

environnemental, environnementale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

grondstoffen

A

les matières premières (f.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

het op de markt brengen van een product

A

le lancement d’un produit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
de marktleider
le leader du marché
26
de wereldleider in de sector, de nummer 1 in de sector <-> de uitdager
le leader mondial du secteur, le numéro un du secteur <-> le challenger
27
zich onderscheiden van
se démarquer, se différencier de
28
vernieuwen, innoveren
innover
29
vernieuwend, innovatief
innovant, innovante
30
vernieuwing, innovatie
une innovation
31
vernieuwend, baanbrekend <-> conservatief
innovateur, innovatrice (personnes) <-> conservateur, conservatrice
32
(een markt) veroveren
conquérir (un marché)
33
verovering van een markt
une conquête (de marché)
34
een marktaandeel
une part de marché
35
een marktaandeel van ..% bezitten
détenir une part de marché de ...%
36
uitbreiding van het bedrijf
une expansion de l'entreprise
37
uitbreiden
prendre de l'expansion, s'élargir
38
cijfer
un chiffre
39
zakencijfer
une chiffre d'affaires (C.A.)
40
bedragen
s'élever à, être de
41
bereiken
atteindre
42
het zakencijfer bedraagt...
le chiffre d'affaires s'éleve à, est de , atteint...
43
groei
la croissance
44
groeien
croître
45
winst
un bénéfice
46
verlies
une perte
47
personeelsbestand
l'effectif, les effectifs
48
een medewerker
un collaborateur, une collaboratrice
49
meewerken aan...
collaborer à
50
leiden
diriger
51
leiding
la direction
52
leider
un dirigeant, une dirigeante
53
directeur
un directeur, une directrice
54
failliet gaan
faire faillite
55
lettertype, font
une police (de caractères)
56
omwerking, herziening
une refonte
57
iemand ertoe brengen om
amener qqn à
58
zin hebben in
avoir envie de
59
uitrollen, toepassen
déployer
60
beschikken over
disposer de
61
oproepen
évoquer
62
aanwenden, gebruiken
mettre en oevre
63
weergeven, voorstellen
répresenter
64
begeerlijk
désirable
65
smakelijk, lekker
savoureux, savoureuse
66
geen halve maatregelen nemen
ne pas y aller avec le dos de la cuillière
67
een voorwaarde vervullen
une conditon -> remplir une condition
68
snoepwinkel, snoepproducent
la confiserie
69
geloofwaardigheid
la crédibilité
70
een kruis
la croix
71
een verpakking
un emballage
72
een studie
une étude
73
het grootse deel van
l'essentiel de la production = la plus grande partie de ...
74
een label, keurmerk
un label
75
een legende, verklarende tekst
une légende (ici): petit texte explicatif, sorte de sous-titre
76
de wetgeving
la législation
77
de wet
la loi
78
een berg
le mont (+ nom propre) = une montagne
79
een zuivelproduct
le produit laitier
80
een regel
la règle
81
het vakmanschap
le savoir-faire
82
Alpijns
alpin (adj.) = des Alpes
83
goed gevestigd
bien établi = bien installé
84
kenmerken, symbolisch
emblématique
85
minimalistisch, zuiver, eenvoudiger
épuré, épurée
86
onverstaanbaar
incompréhensible
87
strikt
strict, stricte
88
verplaatsen, delokaliseren
délocaliser
89
graveren
graver
90
opleggen
imposer (une règle par ex.)
91
wetgeven
légiférer
92
schaden, schadelijk zijn voor
nuire à = être nuisible à
93
men weet niet wat de toekomst brengt voor
On ne sait pas ce qui aviendra de = de quoi est fait l'avenir de
94
verstoren
perturber
95
zich schikken, zich aanpassen
se conformer = se rendre conforme
96
bepalen
stipuler
97
opwekken, veroorzaken
susciter =entraîner
98
met goede/slechte bedoelingen
à bon/ mauvais escient
99
zelfs, laat staan
voire (à ne pas confondre avec le verbe 'voir')
100
een stripverhaal
une bande dessinée
101
een slavernij
un esclavage
102
een slaaf
un esclave
103
een erfenis
un héritage
104
een strijd
une lutte
105
een butler
un majordome
106
een huisvrouw
une ménagère
107
innemend
avenant, -e
108
storend
dérangeant, -e
109
ongepast
innapproprié, -e
110
in de nasleep van
dans la foulée de
111
rondgaan
devenir viral