Modulo 01 Flashcards
1
Q
skieën
A
hacer esquí
2
Q
nationale volkslied
A
el himno nacional de Bélgica
3
Q
de fotograaf
A
el fotógrafo
4
Q
gepensioneerd
A
jubilado/a
5
Q
de kalender
A
el calendario
6
Q
sociaal verlegen
A
sociable timido
7
Q
de zanger
A
el cantante
8
Q
het wiel
A
la rueda
9
Q
schrijven
A
escribir
10
Q
de kaarsen
A
las velas
11
Q
de olifant
A
el elefante
12
Q
beginnen
A
empezar
13
Q
breien
A
hacer punto
14
Q
Amsterdam
A
Ámsterdam
15
Q
een rapportage over …
A
un reportaje sobre ..
16
Q
lopen
A
correr
17
Q
het bed
A
la cama
18
Q
het konijn
A
el conejo
19
Q
viool spelen
A
tocar el violín
20
Q
de postbode
A
el cartero
21
Q
april
A
abril
22
Q
hey (aandacht trekken)
A
Oiga/Oye
23
Q
huisvrouw
A
una ama de casa
24
Q
Zweeds
A
sueco
25
paardrijden
montar a caballo
26
het theater
el teatro
27
(onder)vragen
preguntar
28
Schots
escocés
29
wie?
quién?
30
de bioscoop/film
una película
31
werkloos
en paro (está desempleado)
32
heldere ogen (blauw, groen, grijs)
los ojos claros (azules, verdes, grises)
33
de hand
la mano
34
de portie
la vez
35
de moeder
la madre
36
de geschenken
los regalos
37
hobby
pasatiempo
38
het zwembad
la piscina
39
de dochter
la hija
40
de schrijver
el escritor
41
herfst
otoño
42
de echtgenote
la esposa/mujer
43
denken
pensar
44
basketbal spelen
jugar al baloncesto
45
de spar
el abeto
46
rood
rojo/a
47
Marrokko
Marruecos
48
de baard
la barba
49
munten verzamelen
coleccionar monedas
50
de tennis
el tenis
51
de hond
el perro
52
introvert extravert
introvertido extravertido
53
de ster
la estrella
54
de lepel
la cuchara
55
Jeruzalem
Jerusalén
56
doen
hacer
57
Keniaans
keniano
58
de salami
el salchichón
59
de parasol
el parasol
60
een druif
la uva
61
Nederlands
neerlandés
62
juni
junio
63
nooit
nunca
64
kijken
mirar
65
Engels
inglés
66
Noors
noruego
67
de kaas
el queso
68
de schoonmoeder
la suegra
69
Chinees
chino
70
zingen
cantar
71
de dag
el día
72
het nummer
el número
73
de televisie
la televisión
74
mooi (mensen) lelijk
guapo/a feo/a
75
koffie
el café
76
de dokter
el médico
77
aanduiden
marcar
78
Londen
Londres
79
jong oud
joven viejo/mayor
80
verbinden
relacionar
81
november
noviembre
82
blauw
azul
83
(zo goed als) kaal
(casi) calvo/a
84
het kopje
la taza
85
de neef (kozijn, zelfde gen.)
el primo
86
de neef (andere gen.)
el sobrino
87
de hesp
el jamón
88
de week
la semana
89
kunnen
poder
90
de koe
la vaca
91
zwart
negro
92
Zwisterland
Suiza
93
de bal
la pelota
94
kopen
comprar
95
de ambenaar
el funcionario
96
Roemeens
rumano/a
97
serieus
serio
98
de sleutel
la llave
99
de journalist
el periodista
100
Engels
inglés
101
Frans
francés
102
juli
julio
103
Ik denk dat het ... is.
Creo que es...
104
ondeugend
travieso
105
de architect
el arquitecto
106
Italië
Italia
107
Italiaans
italiano
108
het seizoen
la estación
109
Arabisch
árabe
110
voetbal spelen
jugar al fútbol
111
leerling/scholier
alumno
112
Israël
Israel (Irael)
113
muziek luisteren
escuchar música
114
slim dom
inteligente tonto
115
de pad
el sapo
116
welke?
qué?
117
lui werker
perezoso trabajador
118
de tante
la tía
119
Iraans
iraní
120
de postkaart
la tarjeta (postal)
121
de boom
el árbol
122
het woordenboek
el diccionario
123
de computer
el ordenador
124
het meisje (tot 12 jaar)
la niña
125
de leeftijd
la edad
126
de beer
el osito
127
dinsdag
martes
128
de druif
la uva
129
de professor
el profesor
130
luisteren
escuchar
131
de bril
las gafas
132
piloot
piloto
133
de kokkin
la cocinera
134
hier
aquí
135
Parijs
París
136
zakdoek, sjaaltje
un pañuelo
137
het potlood
el lápiz
138
dragen
llevar
139
zwijgen (ik zwijg, zwijg!)
callarse (me callo/¡Calla!)
140
aangenaam onaangenaam
amable desagradable
141
de bladeren
las hojas
142
Soedanees
sudanés
143
mijn (grote/kleine) broer
mi hermano (menor/mayor)
144
het schoolbord
la pizarra
145
de vader
el padre
146
die
esa
147
de bloem
la flor
148
de tekening
el dibujo
149
heten
llamarse
150
het eiland
la isla
151
stil/rustig prater
callado/tranquillo hablador
152
hoe?
cómo?
153
de ogen
los ojos
154
januari
enero
155
de broer
el hermano
156
fietsen
ir en bici
157
de vlinder
la mariposa
158
het stuk (opera stuk)
la obra
159
de loodgieter
el fontanero
160
zomer
verano
161
de voetballer
el futbolista
162
gaan
ir
163
de ingenieur
el ingeniero
164
oud/antiek (object)
antiguo
165
de keuken
la cocina
166
zijn
estar
167
horen
oir
168
arrogant/pretensieus naturel
pedante/pretencioso natural
169
mijn lief
mi novio
170
de kip (om te eten)
el pollo
171
TV kijken
ver la tele
172
redelijk klein
bastante pequeño/a
173
wanneer?
quándo?
174
het bier
la cerveza
175
Nederland
Holanda
176
de tenniser
el tenista
177
het rijbewijs
el permiso de conducir
178
het probleem
el problema
179
Cairo
El Cairo
180
jong
joven (m=f)
181
Italiaans
italiano
182
de schoonzoon
el yerno
183
het antwoord
la respuesta
184
de bediende
el empleado
185
de kilo
el kilo
186
de redacteur
el redactor
187
de dochter
la hija
188
actief passief
activo pasivo
189
Japan
Japón
190
het haar (blond, bruin, wit, zwart, grijs)
el pelo (rubio, moreno, blanco, negro, gris)
191
de brief
la carta
192
de vinger
el dedo
193
Pools
polaco
194
de tandkliniek
la clínica dental
195
wat?
quál
196
de moto
la moto(cicleta)
197
augustus
agosto
198
september
septiembre
199
eten
comer
200
beantwoorden
contestar
201
het visitekaartje
la tarjeta de visita
202
de administratief bediende
el administrativo
203
de huid (bruin, blank, zwart, geel)
la piel (morena, blanca, negra, amarilla)
204
wonen
vivir
205
interviewen
entrevistar
206
moe
cansado/a
207
Nieuw-zeeland
Nueva Zelanda
208
de tafel
la mesa
209
zonnebril
las gafas de sol
210
open
abierto/a
211
het nest
el nido
212
de borden
los platos
213
eerlijk
honrado
214
blond
rubio/a
215
De Verenigde Staten
Los Estados Unidos
216
galgje spelen
jugar al ahorcado
217
de pianist
el pianista
218
het meisje
la chica
219
eindigen
terminar
220
om 8 uur
a las ocho (en punto)
221
sympatiek niet sympatiek
simpático antipático
222
Duits
alemán
223
de taxichauffeur
el taxista
224
Wat gebeurt er? (2)
¿Qué ocurre? / ¿Qué pasa?
225
de magazines
las revistas
226
ketting
un collar
227
India
la India
228
zalm
salmón
229
bellen/roepen naar
llamar por teléfono / llamar a..
230
oorbellen
pendientes
231
de afspraak (dokter)
la cita
232
zaterdag
sábado
233
de rechtbank
el tribunal de justicia
234
schaken
jugar al ajedrez
235
de les
la lección
236
lente
primavera
237
de postzegel
el sello
238
het streepje (-)
el guión
239
de tandarts
el dentista
240
grijs
gris (m=f)
241
de spiegel
el espejo
242
de taal (2)
la lengua
| el idioma
243
het punt (.)
el punto
244
zwemmen
nadar
245
openen
abrir
246
de vlieger
la cometa
247
eigenwijs
pedante
248
klein groot
bajo/a alto/a
249
dichtbij
cerca
250
pet
una gorra
251
de wolk
la nube
252
vriendelijk
amable
253
breien
hacer punto
254
rechts
a la derecha
255
de bankkaart
la tarjeta (de crédito / débito / banco)
256
de kat
el gato
257
mooi (dingen)
bonito
258
de balpen
el bolígrafo
259
Deens
danés(a)
260
de schilder
el pintor
261
lenig
ágil
262
het badpak
el bañador
263
de dokteres
la médica
264
Turkije
Turquía
265
vertrekken
salir
266
historicus
historiador
267
foto's maken
hacer fotos
268
maandag
lunes
269
de grootmoeder
la abuela
270
postzegels verzamelen
coleccionar sellos
271
een kantoor (2)
la oficina/un bufete (de abogados)
272
Marrokaans
marroquí
273
weten
saber
274
de boot
el barco
275
woensdag
miércoles
276
het gebak
el pastel
277
de vraag
la pregunta
278
vuil
sucio/a
279
de olijven
las aceitunas
280
pingpongen
jugar al pinpón
281
New York
Nueva York
282
ros
pelirrojo/a
283
de politicus
el político
284
de krant
el periódico
285
elk(e)
cada
286
triestig vrolijk
triste alegre
287
october
octubre
288
Braziliaans
brasileño
289
lui
perezoso
290
aanraken/spelen
tocar
291
de vriend(in)
el novio/a
292
de fabriek
la fábrica
293
verlegen
timido
294
broer/zus
hermano/a
295
onafhankelijk
independiente
296
praten met
hablar con
297
donkere ogen (bruin, zwart)
los ojos oscuros (marrones, negros)
298
veel, redelijk, een beetje
muy, bastante, un poco (enkel neg.)
299
de huisvrouw
la ama de casa
300
de laars
la bota
301
Irakees
irakí / iraquí
302
de roos
la rosa
303
de zoon
el hijo
304
dik mager
gordo/a delgado/a
305
het ziekenhuis
el hospital
306
de foto(grafie)
la foto(grafía)
307
Zweden
Suecia
308
Brasilië
Brasil
309
de artiest
el artista
310
de schoondochter
la nuera
311
mensen
la gente
312
mei
mayo
313
Grieks
griego
314
ver
lejos
315
het ijsje
el helado
316
kopen
comprar
317
winter
invierno
318
het water
el agua
319
weduwe
la viuda
320
de barbecue
la barbacoa
321
een hoed
un sombrero
322
de echtgenoot
el esposo/marido
323
het circus
el circo
324
de picnic
el pícnic
325
wachten
esperar
326
de kok
el cocinero
327
Lissabon
Lisboa
328
gesloten
cerrado/a
329
de verpleegster
la enfermera
330
de openhaard
la chimenea
331
het lied
la canción
332
Wel, ....
Pues, ...
333
vrolijk
alegre (m=f)
334
Spaans
español
335
op reis gaan
ir de viaje
336
lief
cariñoso
337
de zus
el hermana
338
China
China
339
het paspoort
el pasaporte
340
februari
febrero
341
de gids
el/la guía
342
kennen
conocer
343
muts
un gorro
344
de aarde / wereld
la tierra
345
vrijdag
viernes
346
de nicht (kozijn, zelfde gen.)
la prima
347
studeren
estudiar
348
het venster
la ventana
349
de appel
la manzana
350
wisselen
cambiar
351
Engeland
Inglaterra
352
nog
todavía
353
de stewardess
la azafata
354
kapper
peluquero/a
355
de verpleger
el enfermero
356
tuinier
jardinero/a
357
de paraplu
el paraguas
358
de ondernemer
el empresario
359
de underscore (_)
el guión bajo
360
de nicht (andere gen.)
el sobrina
361
de schoonvader
el suegro
362
de muis
el ratón
363
telefoongesprek
la llamada
364
Ik weet het niet.
No (lo) sé.
365
Egypte
Egipto
366
werken
trabajar
367
postkaarten verzamelen
coleccionar postales
368
het kleinkind
el nieto/la nieta
369
Ik kan het mij niet herinneren.
No me acuerdo.
370
waar?
dónde?
371
Moskou
Moscú
372
de xylofoon
el xilófono
373
Pakistaans
pakistaní / paquistaní
374
de vleermuis
el murciélago
375
de pagina
la página
376
aanvullen
completar
377
het zandkasteel
el castillo de arena
378
Rusland
Rusia
379
dansen
bailar
380
groen
verde
381
de zoon
el hijo
382
de servieten
las servilletas
383
de ober
el camarero
384
Zwitsers
suizo
385
Schotland
Escocia
386
het treinbiljet
el billete de tren
387
Rio de Janeiro
Río de Janeiro
388
Slapen (ik, jij, hij/zij)
dormir (duermo, duermes, duerme)
389
rum
el ron
390
het restaurant
el restaurante
391
de frieten
las patatas fritas
392
Russisch
ruso
393
hoeveel?
quántos?
394
maart
marzo
395
stuk zijn
estar rota
396
de oefening
el ejercicio
397
Russisch
ruso
398
de winkel / tent
la tienda
399
feliciteren
felicitar
400
de school
la escuela
401
bier
la cerveza
402
de sneeuwman
el muñeco de nieve
403
het abonnement
el abono
404
Peking
Pekín
405
december
diciembre
406
de giraf
la jirafa
407
de golf
la ola
408
het appenstaartje (@)
la arroba
409
de hen
la gallina
410
de student
el estudiante
411
de hond
el perro
412
de auto
el coche
413
de grootvader
el abuelo
414
de eend
el pato
415
afhankelijk onafhankelijk
dependiente independiente
416
zijn
ser
417
het hemd
la camisa
418
daar
allí
419
saxofoon spelen
tocar el saxofón
420
de verkoopster
la dependienta
421
Canadees
canadiense
422
de muziek
la música
423
snel
depriso
424
de kastanjes
las castañas
425
de verkoper
el dependiente
426
de schoonbroer
el cuñado
427
de werken (op straat)
las obras
428
Frankrijk
Francia
429
de kakkerlak
la cucaracha
430
homeopaaat
homeópata
431
de man met bril
el señor de gafas
432
de juwelen
las joyas
433
het eten
la comida
434
lezen
leer
435
de chips
las patatas de bolsa
436
hebben
tener
437
het haar (stijl, golvend, krullend, lang, kort)
el pelo (liso, ondulado, rizado, largo, corto)
438
de maan
la luna
439
Peruaans
peruano
440
Argentinië
Argentina
441
Ierlands
irlandés
442
België
Bélgica
443
Duitsland
Alemania
444
bekijken
observar
445
Chinees
chino
446
de beste
el/la mejor
447
wandelen
caminar
448
het station
la estación
449
donderdag
jueves
450
bakker
panadero/a
451
met kaarten spelen
jugar a las cartas
452
het glas
el vaso
453
Tsjechisch
checo
454
dineren
cenar
455
kaviaar
caviar
456
gaan
ir
457
de sjaal
la bufanda
458
oud
viejo/a
459
de buur
el vecino
460
mijn (grote/kleine) zus
mi hermana (menor/mayor)
461
de landkaart
el mapa
462
Portugees
portugués
463
ontbijten
desayunar
464
Geen idee.
Ni idea.
465
helm
un casco
466
de slechtste
el/la peor
467
Griekenland
Grecia
468
drummen
tocar la batería
469
Mexico
México
470
de steward
el asistente de vuelo
471
een leuk feest
una fiesta muy divertida
472
de schoen
el zapato
473
het park
el parque
474
de identiteitskaart
el Documento National de Identidad (DNI)
475
de advocaat
el abogado
476
de nonkel
el tío
477
nieuw
nuevo/a
478
de snor
el bigote
479
de bank
el banco
480
Japans
japonés
481
onthouden
memorizar
482
komen
venir
483
Athene
Atenas
484
zondag
domingo
485
de fotostudio
el estudio de fotografía
486
leugenaar
mentiroso
487
Japans
japonés
488
trouw
fiel
489
de tweelingsbroer
el hermano gemelo
490
de schoonzus
la cuñada
491
ziek
enfermo/a
492
de waaier
el abanico
493
de maand
el mes
494
gitaar spelen
tocar la guitarra
495
Deens
daneso
