NaTech hoofdstuk 8 Flashcards
(23 cards)
spraakorgaan
Orgaan waarmee je spreekt, bestaand uit je stembanden, mond-, keel- en neusholte en je tong en lippen.
oscilloscoop
Instrument dat geluidstrillingen op een scherm weergeeft.
frequentiebereik
Frequenties die iemand kan horen.
geluidsbron
Voorwerp dat geluid maakt doordat het voorwerp of iets in het voorwerp trilt.
geluidssnelheid
Snelheid waarmee het geluid in een tussenstof wordt doorgegeven.
geluidswal
Dikke laag aarde langs bijvoorbeeld de snelweg die het geluid absorbeert.
A-filter
Filter waarmee je een decibelmeter aanpast aan de gevoeligheid van het menselijk oor. Net als menselijke oren wordt de decibelmeter dan minder gevoelig voor lage en heel hoge tonen.
stemmen
Een muziekinstrument is gestemd als het zo is ingesteld dat het een toon met de juiste toonhoogte maakt.
tijdbasis
Tijdschaal op de oscilloscoop.
geluidsisolatie
Laag isolatiemateriaal om het geluid te absorberen, bijvoorbeeld glaswol.
trillingstijd
Tijd die voor één volledige trilling nodig is.
geluidssterkte
De geluidsterkte geeft aan hoe hard een geluid is. De eenheid van geluidssterkte is decibel (dB).
golflengte
Lengte van een gebied met hogere druk en met lagere druk samen.
geluidsscherm
Scherm dat geluid terug kan kaatsen.
gehoordrempel
Geluidssterkte waarbij je het geluid net begint te horen.
ultrasoon
Geluid met een frequentie groter dan 20.000 Hz.
amplitude
Maximale uitwijking van een trilling ten opzichte van het midden. Als de amplitude groter wordt, neemt de geluidssterkte toe.
tussenstof
Stof waarin de trillingen zich verplaatsen van de geluidsbron naar je oren.
microfoon
Instrument dat drukverschillen van geluidsgolven vertaalt in een elektrisch signaal.
decibelmeter
Apparaat waarmee je de geluidssterkte kunt meten.
geluidsgolf
Stroom van afwisselend een hogere en een lagere druk.
pijngrens
Geluidssterkte waarbij je oren pijn beginnen te doen.
frequentie
Aantal trillingen per seconde.