Nederlands 5678 Flashcards
(28 cards)
1
Q
mijmering
A
dromerige gedachten
2
Q
roerdomp
A
rietvogel
3
Q
onheilspellend
A
ongeluk voorspellend
4
Q
schamper
A
laatdunkend, kleinerend
5
Q
aardster
A
soort paddenstoel
6
Q
ontaarder
A
zijn aard verliezen,de slechte kant opgaan
7
Q
wanstalling
A
lelijk, monsterachtig
8
Q
gebeuzel
A
onzin, gezwam
9
Q
vernuft
A
verstand
10
Q
schennis
A
schending
11
Q
naar
A
akelig, vervelend
12
Q
altoos
A
altijd
13
Q
bast
A
schoors
14
Q
schielijk
A
plots
15
Q
grillig
A
onberekenbaar
16
Q
zoel
A
warm en vochtig
17
Q
bedstee
A
bed in de muur
18
Q
een buiten
A
een groot landhuis
19
Q
alras
A
snel, gauw
20
Q
voorbarig
A
te vroeg
21
Q
Robinetta
A
Engels - Robin = roodborstje
22
Q
stumpertje
A
sukkeltje
23
Q
ontluiken
A
opengaan
24
Q
wriemelen
A
krioelen
25
een weifeling
een aarzeling
26
kroos
piepkleine waterplantjes
27
een want
een weekluis
28
aandoening
ontroering