Nederlands linguistiek Flashcards
(157 cards)
Theorieën over taalverwerving in de jaren 50
-Behavioristische opvatting
-B.P. Skinner
-Taal leren is een kwestie van :
-imitatie en bevestiging
-herhaling en beloning
Theorieën over taalverwerving in de jaren ‘50-‘60
mentalistische opvattingen
Noam Chomsky
Op basis van de aangeboden taal stelt het kind spelenderwijs (onbewust) hypothesen op.
Taaluitingen worden voortdurend in uitgeprobeerd, gecorigeerd
en bijgeschaafd.
generatieve taalkunde
(=Aangeboren taalvermogen om taal te leren.)
Theorieën over taalverwerving in de jaren ‘70
Semantische visie
Taal is één aspect van de algemene kennisverwerving
afhankelijk van opgedane ervaringen
Theorieën over taalverwerving in de jaren ‘80-‘90
Interactionistische opvattingen
Michael Tomasello
Interactie tussen ouders en kind staat centraal.
Aandacht voor:
- Taalaanbod van de omgeving
- Het vermogen van de taalleerder hypothesen op te stellen over de taal
Cognitieve taalkunde
voorbeelden taalfouten bij kinderen (P.26)
- morfologisch niveau: ‘Mama heb alles gekoopt.’
- semantisch niveau: Tim noemt alle auto’s ‘tein’. (trein)
Wat is in de taalontwikkeling
het allereerste communicatiedoel?
Baby maakt duidelijk dat het zich onbehaaglijk voelt. (Nog niet intentioneel.)
Bijvoorbeeld: honger, krampen, eenzaam, etc.
Geef een voorbeeld van een protoconversatie. Welk basispatroon herken je in je voorbeeld?
Leuk voorbeeldje van protonconversatie: https://www.youtube.com/watch?v=Yn8j4XRxSck
In de protoconversatie maken baby en volwassene om de beurt geluiden, terwijl ze elkaar aankijken en aanraken.De ouder praat en de baby maakt geluidjes en klanken.
Wanneer ouders hun kind het woord ‘mama’, ‘papa’ of ‘dada’ willen laten zeggen, zullen ze dit veel herhalen. Wanneer het kind dit dan imiteert (ook al is het niet volledig juist) zullen ze enthousiast reageren. geef een voorbeeld:
Voorbeeld: (baby) ‘wawadada’ (mama) ‘Jaaaa, dada mama!’
Ook door het herhalen van de klanken die de baby maakt, krijgt hij feedback. De klanken hebben nog geen betekenis en zijn louter toevallig (of geïmiteerd). Het kind gaat klanken produceren in lettergrepen. Wat is de basisvorm?
De basisvorm is meestal: medeklinker + klinker of andersom. (voorbeeld: ‘wawadada’)
Waarom heeft taalontwikkeling te maken met symboolbewustzijn?
In de vroeglinguale fase begint het kind betekenisvolle, verstaanbare woorden te gebruiken. Ze ontplooien dus het symboolbewustzijn. Gesproken woorden staan allemaal symbolen voor iets. Kinderen in deze fase beginnen de verwijzingen te begrijpen en proberen ze zelf ook te gebruiken. Informatie die de kinderen binnenkrijgen via bewegen, kijken, voelen, luisteren, leidt tussen de 18-21 maanden tot symboolbewustzijn: het herkennen van voorwerpen en geluiden en ze leren dat alles een naam heeft. Bewust nadenken gaat nu van start.
Welk simplificatieverschijnsel herken je in onderstaande voorbeelden:
- oprapen>opjapen
- Deeviet -> Didi
- chocolade -> ocola
- vork ->vok
- melk -> mekkel
prapen>opjapen substitutie (vervanging)
- Deeviet -> Didi reduplicatie (verdubbeling)
- chocolade -> ocola deletie (weglating)
- vork ->vok clusterreductie
- melk -> mekkel transpositie (plaatsverwisseling)
Geef een voorbeeld van een tweewoordzin. Welke woordsoorten bevat je voorbeeld?
‘mama pakken’ ‘Mama, wil je mij oppakken?’
Woordsoorten: zelfstandig naamwoord + werkwoord (infinitiefvorm).
Becommentarieer volgende taalverschijnselen:
- Deeviet: ‘Gelukkig zijn we niet de enigsten.’
- Mirte: ‘Nee, we zijn de tweeïgste.’
Ze heeft hier een analogieprincipe overgegeneraliseerd: hoofdtelwoord+ suffix ‘igste’
Becommentarieer volgende taalverschijnselen: Deeviet: ‘Die badjas meesleuren was dus echt niet nuttig.’
Mirte: ‘Wat betekent nuttig?’
Deeviet: ‘Nodig.’
Mirte: ‘Ja, al die vazen hier zijn ook niet nuttig.’
overgeneralisatie : Op basis van de aangeboden taal probeert het kind er expliciet achter te komen hoe de te verwerven taal in elkaar zit.Ze gebruikt het geleerde woord meteen in een nieuwe context.
Ze geeft aan de betekenis te begrijpen: de vele vazen in het interieur waar geen bloemen in staan zijn toch ook niet functioneel.
Becommentarieer volgende taalverschijnselen: Mirte: ‘Gaan we een puddingbol eten?’ (Ze bedoelt een boule de Berlin)
Nieuwvorming/neologisme: het kind gaat zelf nieuwe woorden vormen (puddingbol).
Geef zelf een voorbeeld van overgeneralisatie en leg het uit.
Overgeneralisatie= het kind denkt het regelsysteem door te hebben en past dit ook toe op gevallen waarbij dit niet past.
“Hij klimde op het hek.”
Regel: In de verleden tijd voegen we (bij regelmatige werkwoorden) +te(n) of +de(n) toe. Bijvoorbeeld bij het werkwoord ‘delen’: ‘Hij deelt’ wordt ‘hij deelde’.
Het kind past hier de regels van de regelmatige werkwoorden toe, maar klimmen is een onregelmatig werkwoord en wordt ‘klom’ in de verleden tijd.
Hoe kunnen we beoordelen of een zin goed of fout is?
op basis van onze kennis van de taal. Deze kennis is meestal niet bewust en vrij abstract. we kunnen vaak niet precies uitleggen waarom een zin fout of goed is.
Wat voor taal is het Nederlands?
Het Nederlands is, wat men
noemt, een SVO-taal (Subject-Verb-Object)
Benoem de universalia van talen
1.‘Alle talen bestaan uit kleine elementen.
> Dubbele articulatie (klanken zonder betekenis + klanken met betekenis)
2. Alle gesproken talen hebben klinkers en medeklinkers.
3. taalgebruikers kunnen een ontkennende bewering uitdrukken, vragen stellen, bevelen doorgeven.
4 = een manier om complexe zinnen te maken
5 in alle talen = woorden voor zwart en wit of donker en licht.
Hoe worden talen verworven ?
d.m.v.interacties met de omgeving en zo van generatie op generatie overgedragen.
Wat geeft het taalgebruik van mensen ?
- geeft blijk van spontaneïteit en creativiteit.
- beperkt aantal taaleenheden kan onbeperkt aantal uitingen voortbrengen.
- sprake van een inherente openheid
Wat gebeurt er bij kinderen als ze niet worden blootgesteld aan taal ?
er is een kritische periode voor het aanleren van taal, dit gebeurt dus best van bij de geboorte
De menselijke taal is arbitrair, wat wordt daarmee bedoeld ?
het verband tussen taalteken en inhoud
is willekeurig.
Waarover kunnen mensen communiceren ?
- over dingen die ruimtelijk of qua tijd niet in de onmiddellijke omgeving zijn.
- woorden ook symbolisch gebruiken.
- kan dus verwijzen naar dingen.
- over de taal zelf te communiceren.