Nederlands woordenschat_2 Flashcards
(15 cards)
1
Q
De conclusie
A
Samenvatting van je antwoord
2
Q
De garantie
A
Altijd recht op een goed product
3
Q
De animator
A
Iemand die bewegende beelden maakt
4
Q
De capaciteit
A
Vermogen tot opslaan of vermogen tot verwerken
5
Q
Het oord
A
Nederzetting, plaats of plek
6
Q
Een fenomeen
A
Een opmerkelijke gebeurtenis
7
Q
De provocatie
A
Het opzettelijk iets doen of zeggen omdat je een reactie wilt uitlokken
8
Q
De appreciatie
A
Waarderen
9
Q
Tevens
A
Ook
10
Q
Ecologisch
A
Invloed van iets op de omgeving
11
Q
Verantwoord
A
Rechtvaardig
12
Q
Beknopt
A
In korte woorden samengevat
13
Q
Gering
A
Klein in hoeveelheid, hoogte of aantal
14
Q
Binden
A
Het proces van het verdikken
15
Q
Onthullen
A
Iets laten zien dat voorheen niet bekend of gezien was