Nederlands2 Flashcards
(141 cards)
Luistervaardigheid
Wanneer de luisteraar in staat is, wat hij hoort te begrijpen, te interpreteren en te integreren in de eigen kennis of om te zetten in eigen handelingen.
Actief luisteren
De luisteraar laat op actieve wijze merken dat hij luistert. (Knikken, hummen, de spreker aankijken en vragen stellen)
Passief luisteren
De luisteraar luistert en hoeft geen rekening te houden met de ander.
Spreektechniek
Juiste klanken produceren. (Goede uitspraak, duidelijke articulatie en begrijpelijke intonatie)
Spreekvaardigheid
- je moet de juiste klanken kunnen produceren
- je moet woorden kennen om via spraak iets duidelijk te maken
- je moet de woorden in een logische zin kunnen plaatsen
Gespreksvaardigheid
De mate waarin de spreker de non-verbale communicatie gebruikt en de luisteraar die correct interpreteert.
CAT
cognitief academisch taalgebruik.
De context is abstracter en buiten de eigen leefomgeving van het kind
DAT
Dagelijks algemeen taalgebruik
Optimaal taalaanbod
- correct (grammaticaal juist en uitspraak is correct)
- begrijpelijk (het niveau van het taalaanbod is aangepast naar wat de leerlingen aankunnen)
- rijk (leerkrachten moeten niet schromen om voor de leerlingen nieuwe en moeilijke woorden en zinsconstructies te gebruiken)
Interactiefeedback
De leerkracht geeft feedback op de manier waarop leerlingen met elkaar in gesprek zijn door de gesprekspatronen te benoemen.
Gesprekspatronen
- de beurtwisseling (wie neemt de beurt, wie wacht af, wie onderbreekt?)
- de bijdrage (wie levert een bijdrage en hoe is de onderlinge verhouding?)
- de samenhang (wie sluit aan bij wat gezegd is? Hoe doen de leerlingen dat?)
- de doelgerichtheid (hoe was iedereen op het doel gericht?)
- het taalgebruik
- het respect voor de mening van anderen
Functies van taal
- communiceren (sociale taalfunctie)
- conceptualiseren
- expressie tonen
Communicatieve / sociale taalfuncties
- zelfhandhaving ( ik wil, ik kan, van mij, jij bent)
- sturen van anderen (toen was jij, nu moet jij)
- zelfsturing ( en nu zet ik, eerst moet ik)
- structurering (mag ik nu, nu ben ik, wil jij nu, klaar)
Cognitieve taalfuncties
Eenvoudige:
- rapporteren: het benoemen of labelen van voorwerpen of gebeurtenissen
- beschrijven: is uitgebreider en systematischer dan rapporteren
Complexere:
- redeneren: er worden beargumenteerde verbanden gelegd: je verwoord waarom iets kan en hoe iets mogelijk is
- projecteren: houdt in dat kinderen taal gebruiken om zich te verplaatsen in een ander persoon. Ze projecteren hun gedachtes en gevoelens in de situatie van een ander.
- reflecteren: houdt in dat kinderen hun eigen interne processen onder woorden kunnen brengen.
Doelen van vragen stellen
- controle vragen: bedoelt om na te gaan of de opdracht of leerstof begrepen is. Hiermee stimuleer je het rapporteren.
- reproductievragen: bedoelt om de leerling van het vertelde zelf te laten verwoorden. Hiermee stimuleer je het rapporteren.
- oplossingsgerichte vragen: bedoelt om de leerling richting te geven bij het zoeken van een oplossing van een gesteld probleem. Hiermee stimuleer je het redeneren.
- meningsvragen: bedoelt om leerlingen te stimuleren hun eigen mening te verwoorden en voorzien van argumenten. Hiermee stimuleer je het redeneren.
- evaluatievragen: bedoelt om te achterhalen wat de leerling al weet of kan, maar ook geschikt om zelf evaluatie bij kinderen te bevorderen. Stimuleert het redeneren.
- alsof-vragen: bedoelt om de leerling zicht te verplaatsen in een ander persoon. Stimuleert het projecteren.
- diagnostische vragen: bedoelt om de ontwikkeling van leerlingen in kaart te brengen. De leerkracht kan hiermee achterhalen of er denkfouten gemaakt worden. Hiermee stimuleer je het reflecteren.
Vorm van vragen
- gesloten vragen
- open vragen
Intentioneel taalonderwijs
Mondelinge taalvaardigheid speelt wel een grote rol, maar is niet het eerste doel van de activiteit.
Reproductief luisteren
Luisteren om woordelijk te herhalen
Handelend luisteren
Luisteren om vervolgens een handeling uit te voeren
Herstructurerend luisteren
Luisteren om te leren of je mening te herzien
Globaal luisteren
Luisteren om de rode draad eruit te halen
Gericht luisteren
Luisteren om gerichte informatie te vinden
Intensief luisteren
Luisteren om naast de grote lijn ook details te begrijpen
Kritisch luisteren
Luisteren om feedback te geven op de inhoud