portaal H4.1 t/m 4.5 Flashcards

1
Q

luistervaardigheid

A

de luisteraar is in staat wat hij hoort te begrijpen, interpreteren en te integreren in eigen kennis of om zetten in handelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

actief luisteren

A

de luisteraar laat op actieve wijze merken dat hij luistert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

CAT

A

cognitief academisch taalgebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

DAT

A

dagelijks algemeen taalgebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een optimaal taalaanbod is:

A
  • correct
  • begrijpelijk
  • rijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

interactiefeedback

A

de leerkracht geeft feedback op de manier waarop leerlingen met elkaar in gesprek zijn door gesprekspatronen te benoemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

sociale taalfuncties

A

Zelfhandhaving
sturen van anderen
zelfsturing
structuering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

cognitieve taalfuncties

A
  • rapporteren (dat is een beer, die loopt door het bos
  • beschrijven ( dat is een beer, die is gevaarlijk)
  • redeneren ( wilde beren kan je niet knuffelen, want ze eten je op)
  • projecteren (ik zou het ook eng vinden)
  • reflecteren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

soorten vragen

A
  • controlevragen
  • reproductievragen
  • oplossingsgerichte vragen
  • meningsvragen
  • evaluatievragen
  • alsof-vragen
  • diagnostische vragen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vorm van vragen

A

open en gesloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

intentioneel taalonderwijs

A

mondelinge taalvaardigheid speelt een grote rol, maar is niet het doel van een activiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

reproductief luisteren

A

luisteren om woordelijk te herhalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

handelend luisteren

A

luisteren om vervolgens een handeling uit te voeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

herstructuerend luisteren

A

luisteren om te leren of je mening te herzien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

globaal luisteren

A

luisteren om de rode draad eruit te halen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gericht luisteren

A

luisteren om gerichte informatie te vinden

17
Q

intensief luisteren

A

luisteren om naast de grote lijn ook de details te begrijpen

18
Q

kritisch luisteren

A

luisteren om feedback te geven op de inhoud

19
Q

empatisch luisteren

A

luisteren om jezelf te verplaatsen in een ander

20
Q

vertellen

A

spreken om de ander te vermaken met verhalen

21
Q

informeren

A

spreken om de ander te informeren

22
Q

instrueren

A

spreken om de ander instructies te geven

23
Q

betogen

A

spreken om de ander te overtuigen

24
Q

uiten

A

spreken om jezelf uit te drukken

25
Q

afstemmen

A

spreken om contact te maken met de ander

26
Q

interviewen

A

spreken om informatie te krijgen van een ander

27
Q

overleggen

A

spreken om tot afspraken en wederzijds begrip te komen