Neoplasie Flashcards

(90 cards)

1
Q

Waaruit bestaat een tumor?

A
  • Clonale neoplastische cellen
  • Bindweefsel met fibroblasten, bloedvaten en immunologische cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waaruit bestaat de naamgeving van een benigne tumor die afkomstig is van epitheel?

A

Stam + oma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waaruit bestaat de naamgeving van een benigne tumor die afkomstig is van steunweefsel?

A

Stam + oma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waaruit bestaat de naamgeving van een maligne tumor die afkomstig is van epitheel?

A

Stam + carcinoma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waaruit bestaat de naamgeving van een maligne tumor die afkomstig is van steunweefsel?

A

Stam + sarcoma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Juist of fout?

Sarcomen zijn frequenter dan carcinomen.

A

Fout, carcinomen zijn frequenter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke benigne tumoren afkomstig van steunweefsel komen frequent voor?

A

Lipoma, angioma en fibroma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een melanoma?

A

Een kwaadaardige tumor die uitgaat van melanocyten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een mesothelioma?

A

Een kwaadaardige tumor die uitgaat van het longvlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een lymfoma?

A

Een kwaadaardige tumor die uitgaat van lymfocyten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een plasmocytoma?

A

Een kwaadaardige tumor die uitgaat van plasmocyten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geef voorbeelden van frequente adenocarcinomen.

A

Longadenocarcinoom, colonadenocarcinoom, prostaatadenocarcinoom en borstadenocarcinoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Uit welke cellen bestaat een chronische myeloïde leukemie?

A

Neutrofiele granulocyten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een carcinosarcoma?

A

Gemengde epitheliale-mesenchymale maligne tumor die vaak voorkomen in endometrium en speekselklieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een teratoma?

A

Tumor die ontstaat uit een totipotente cel die mature of immature cellen of weefsels van meer dan 1 van de 3 kiembladen bevat. Deze bevinden zich vaak in testes en ovaria.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de mate van differentiatie?

A

De mate waarin het neoplastisch parenchym lijkt op de overeenkomstige normale cellen, zowel morfologisch als functioneel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke tumoren zijn meestal goed gedifferentieerd?

A

Benigne tumoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waarmee gaat verlies van differentiatie gepaard?

A
  • Celpleomorfisme: tumorcellen variëren in vorm en grootte
  • Abnormale nucleaire morfologie
  • Toename mitotische activiteit of asymmmetrische mitose
  • Verlies van polariteit: verstoorde oriëntatie tumorcellen
  • Centrale ischemische necrose, apoptose of tumorale reuscellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Juist of fout?

De groei van tumorcellen bepaalt voor een belangrijk deel de gevoeligheid voor chemotherapie.

A

Juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Bij welke tumor is lymfatische metastasering frequenter?

A

Bij carcinomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat gebeurt er bij directe seeding?

A

Er verschijnen metastasen in de pleura (< long) of in het peritoneum (< intra-abdominale organen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de meest frequentste tumoren bij mannen en vrouwen?

A
  • Mannen: prostaat, long en dikke darm
  • Vrouwen: borst, dikke darm en long
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waar zijn maagadenocarcinomen frequent?

A

Japan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar zijn colonadenocarcinomen frequent?

A

Europa en de VS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Welke vier klassen van genen zijn een belangrijke target voor genetische schade?
- Proto-oncogenen - Tumorsuppressorgenen - Genen betrokken bij apoptose - Genen betrokken bij DNA-repair
26
Wat zijn driver-mutaties?
Mutaties die direct aanleiding geven tot een selectief groeivoordeel van de tumorcel.
27
Wat zijn passenger-mutaties?
Mutaties die geen direct groeivoordeel geven aan de tumorcel.
28
Juist of fout? De meeste mutaties in een tumor zijn van het driver-type.
Fout, de meeste zijn van het passenger-type.
29
Wat is tumorheterogeniteit?
De aanwezigheid van meerdere subclonen door verdere verworven mutaties.
30
Wat is het gevolg van methylatie van cytosine van de promotorsequenties?
Silencing van genen.
31
Juist of fout? Epigenetische verschijnselen (methylatie, histonmodificatie) zijn irreversibel.
Fout, ze zijn reversibel en dus een mogelijke target voor moleculaire therapie.
32
Welke receptoren zijn de belangrijkste bij kanker?
Receptor-tyrosinekinasen.
33
Hoe kan de EGFR constitutief actief worden? In welke tumoren speelt dit een rol?
Ze kan constitutief actief worden door puntmutaties (substituties). Dit speelt een rol in een klein deel van de longadenocarcinomen.
34
Hoe kan de HER2 receptor actief worden? In welke tumoren speelt dit een rol?
Ze kan geactiveerd worden door amplificatie. Dit speelt een rol bij een deel van de borstadenocarcinomen en een klein deel van de maagadenocarcinomen.
35
Hoe kan de ALK receptor constitutief actief worden? In welke tumoren speelt dit een rol?
Ze kan constitutief actief worden door een herschikking (inversie). Dit speelt een rol in een klein deel van de longadenocarcinomen.
36
Hoe worden maag- en borstcarcinomen met een HER2-amplificatie behandeld?
Met antilichamen tegen HER2.
37
Waaruit bestaat de werking van gefitinib en erlotinib?
Ze inhiberen EGFR.
38
Waaruit bestaat de werking van crizotinib?
Ze inhibeert ALK.
39
Wat is het meest gemuteerde proto-oncogen in tumoren bij de mens?
RAS.
40
Welk gen komt in meer dan 50% van de melanomen voor?
BRAF.
41
Waaruit bestaat de werking van vemurafenib?
Inhibitie van BRAF. Het kan dus gebruikt worden op melanomen.
42
Waar zijn non-receptor-tyrosinekinasen gelokaliseerd?
In het cytoplasma of in de kern.
43
Waaruit bestaat de behandeling van chronische myeloïde leukemie?
De inhibitie van BCR-ABL-kinase via imatinib.
44
Wat doet het MYC-oncogen?
Ze activeert de expressie van talrijke genen die betrokken zijn in celgroei en proliferatie.
45
Hoe wordt het MYC-oncogen geactiveerd?
Door translocatie van het zware-keten-gen in het MYC-gen in het Burkitt-lymfoma.
46
In welk type tumoren komt translocatie van cycline D1 voor?
In een mantelcellymfoma en in een plasmocytoma.
47
In welk type tymoren komt amplificatie van CDK4 voor?
Liposarcomen en bepaalde maligne hersentumoren.
48
Hoe induceert HPV kanker?
Door productie van het virale eiwit E7 dat bindt op het retinoblastoma-eiwit waardoor transcriptiefactor E2F wordt vrijgesteld.
49
Wat is het meest gemuteerde tumorsuppressorgen in humane kankers?
TP53.
49
Waaruit bestaat de pathogenese van het Li-Fraumeni syndroom?
Er is een kiembaanmutatie in één TP53-kopie.
50
Waaruit bestaat de pathogenese van het syndroom van Gorlin?
Er zijn kiembaanmutaties van het PATCHED-gen waardoor er zich talrijke basaalcelcarcinomen van de huid en andere letsels voordoen.
51
Wat is het Warburg syndroom?
Anaerobe glycolyse: tumorcellen zetten glucose om in lactaat, ook al is er veel zuurstof aanwezig.
52
Hoe ontwijken folliculaire lymfomen apoptose?
Ze plaatsen het IgH-gen voor het BCL2-gen waardoor er verhoogde transcriptie en overexpressie is van BCL2 (= anti-apoptotisch eiwit).
53
Hoe wordt apoptose bij CLL ontweken?
In 50% is er een deletie van de tumorsuppressieve micro-RNA's miR-15a en miR-16-1 wat leidt tot overexpressie van BCL2.
54
Waaruit bestaat de werking van venetoclax?
Het is een inhibitor van BCL2 en wordt daarom aangewend bij CLL.
55
Testiskankers en acute lymfatische leukemieën bij kinderen beantwoorden beter aan chemotherapie, terwijl plaveiselcelcarcinomen van long-, hoofd- en halsregio dit niet doen. Hoe komt dit?
Deze tumoren expresseren vaker een wild type TP53 kopie waardoor ze veel sneller in apoptose gaan. Plaveiselcelcarcinomen van de long-, hoofd- en halsregio daarentegen expresseren gemuteerde TP53-kopieën waardoor ze relatief resistent zijn tegen chemotherapie en bestraling.
56
In welk opzicht krijgen tumoren stamcelkenmerken?
Ze reactiveren het enzym telomerase waardoor verkorting van de telomeren tegengegaan wordt.
57
Hoe kunnen nieuw gevormde bloedvaten groei van tumoren induceren?
Door productie van IGF's en PDGF.
58
Waaruit bestaat de werking van bevacizumab?
Antilichaam tegen VEGF.
59
Wat zijn de vier stappen van invasie van de extracellulaire matrix?
1. Verbreken tumorcel-tumorcelinteracties: bv. verlies E-cadherine 2. Degradatie extracellulaire matrix: proteolytische enzymen 3. Adhesie aan nieuwe ECM-moleculen: bv. cleaving collageen IV en laminine 4. Migratie en invasie: motiliteits- en chemotactische factoren
60
Welke tumoren zijn een uitzondering op de metastasering volgens lymfevat- ene bloedvatdrainage?
- Prostaatadenocarcinomen: metastasering naar bot - Longcarcinomen: metastasering naar hersenen en bijnier
61
Wat gebeurt er bij overexpressie van miR-155?
Er is upregulatie van talrijke genen betrokken bij proliferatie, zoals MYC, in B-cellymfomen.
62
Juist of fout? Er zijn meer genen die coderen voor lncRNA's dan voor eiwitten.
Juist.
63
Geef twee voorbeelden van specifieke lncRNA's bij tumoren.
- Prostaatcarcinoom: PCA3 - Melanomen: 90% expresseert SAMMSON
64
Welke lncRNA voorspelt respons op therapie?
Indien ovariumtumoren HOTAIR expresseren, is er een grote kans op resistentie tegen carboplatinum-chemotherapie.
65
Welke lncRNA voorspelt metastasering?
Indien borsttumoren HOTAIR expresseren, is er een grote kans op metastasering.
66
Hoe kan sigarettenrook kanker induceren?
Het bevat polycyclische aromatische koolwaterstoffen die vooral binden met DNA waardoor mutaties veroorzaakt worden.
67
Geef de twee types asbest en welke pathologie ze veroorzaken.
- Serpentines: diffuse pulmonaire fibrose - Amfibolen: diffuse pulmonaire fibrose, maligne mesothelioom
68
Welke pathologie wordt veroorzaakt door houtstof?
Intestinaal type sinonasaal adenocarcinoma.
69
Juist of fout? Melanocytaire nevi zijn voorlopers van melanomen.
Fout, normaal gezien niet.
70
Waaruit bestaat de oncogene activiteit van het virale eiwit E6?
- Binding aan p53 waardoor degradatie bevorderd wordt - Stimulatie telomerase activiteit
71
Waaruit bestaat de oncogene activiteit van het viral eiwit E7?
Binding aan RB-eiwit waardoor E2F vrijkomt.
72
Welke soort cellen worden gedetecteerd bij een Pap-test?
Koilocyten: atypische, squameuze cellen met een vergrote, donkere kern met errond een halo.
73
Beschrijf de verschillende stappen in het ontstaan van baarmoederhalskanker.
1. CIN1: atypische immature cellen in het onderste 1/3e van het epitheel met erboven nog maturatie 2. CIN2: atypische immature cellen tot in het middelste 1/3e van het epitheel 3. CIN3: atypische immature cellen tot in het bovenste 1/3e van het epitheel
74
Beschrijf de morfologische aspecten van een HPV geïnduceerd plaveiselcercarcinoma van de oropharynx.
Basaloïd, weinig gedifferentieerd.
75
Beschrijf de klinische aspecten van een HPV geïnduceerd plaveiselcercarcinoma van de oropharynx.
- Frequenter bij jongere mensen - Meer radio- en chemosensitief - Ander hematogeen metastaseringspatroon: lever en hersenen
76
Beschrijf de moleculaire aspecten van een HPV geïnduceerd plaveiselcercarcinoma van de oropharynx.
Minder p53 mutaties en overexpressie van p16.
77
Wat is de verwekker van genitale wratten?
HPV-6 en -11.
78
Beschrijf de morfologie van genitale wratten geïnduceerd door HPV.
Acanthose (verdikt epitheel), keratinisatie, papillomatose (uitstulpingen), aanwezigheid koilocyten.
79
Juist of fout? Verrucae vulgaris kunnen spontaan verdwijnen door immuniteit.
Juist.
80
Waaruit bestaat de oncogene activiteit van HBV?
1. Indirect: achtergrond van continue chronische inflammatie, beschadiging van levercellen en regeneratie 2. Direct - Virale gen HBx kan signaaltransductiecascades activeren - Virale integratie van HBV kan secundaire chromosomale herschikingen en deleties geven
81
Waaruit bestaat de oncogene activiteit van HCV?
- Belangrijkste: achtergrond van continue chronische inflammatie, beschadiging van levercellen en regeneratie - Mogelijk ook direct oncogene rol voor virale eiwit HCV core protein
82
Welke merker expresseren Kaposi-sarcomen?
Podoplanine.
83
Waaruit bestaan de oncogene effecten van Helicobacter pylori?
- Indirect: achtergrond van chronische inflammatie en continue B-cel activatie - Direct: bacterieel gen dat codeert voor het eiwit cytotoxin-associated A (CagA)
84
Geef verschillende targets voor immuunhistochemie en de tumoren waarin ze voorkomen.
- Keratines: geëxpresseerd door carcinomen - CD45: geëxpresseerd door lymfomen - S100: sterk geëxpresseerd door melanomen - Vimentine: sterk geëxpresseerd door sarcomen
85
Wat zijn de mogelijke mechanismen waardoor obesitas kanker kan veroorzaken?
- Verhoogde insulinespiegels - Effect op steroïdhormonen in borst, uterus en andere organen - Pro-inflammatoire status
86
Hoe kan aflatoxine een rol spelen in het ontstaan van een hepatocellulair carcinoom?
Door mutaties in codon 249 van het TP53-gen.
87
Wat zijn beschermende factoren voor colonkanker?
- Hoge inname van vezels - Lichaamsbeweging - Acetylsalicylzuur, foliumzuur, calciuminname
88
Wat zijn bevorderende factoren voor colonkanker?
- Hoge inname van vet - Obesitas
89
Hoe kan rood vlees colonkanker veroorzaken?
- Haem: geeft epitheelbeschadiging - L-carnitine en fosfatidylcholine: door darmbacteriën omgezet in TMAO (pro-inflammatoir)