neurobiologische ontwikkelingsstoornissen bij volwassenen Flashcards

(32 cards)

1
Q

autismespectrumstoornis

A

een neurobiologische ontwikkelingsstoornisstoornis die wordt gekenmerkt door tekortkomingen (deficiënties in de sociale communicatie en in de sociale interactie en door de aanwezigheid van beperkte, repentitieve gedragspatronen, interesses of actviteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

autismestoornis domein: persisterende deficiënties in de sociale communicatie en sociale interacties komt tot uiting in welke 3 kenmerken? (alle 3)

A
  • beperking in sociaalemotionele wederkerigheid
    -beperkingen in de non-verbale communicatie
  • beperkingen in het ontwikkelen ,onderhouden en begrijpen van relaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

autismestoornis domein: beperkte, repentitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten komt tot uiting in welke 4 kenmerken? (minstens 2)

A

-stereotiep of repentitieve bewegingen, gedrag of spraak
-vasthouden aan routines of patronen van gedrag en hardnekkig vasthouden aan hetzelfde
-beperkte, gefixeerde interesses
- hyper- of hyporeactiviteit op zintuigelijke prikkels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

prevalentie ASS

A

1 tot 2%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ASS erfelijk bepaald vs omgevingsfactoren

A

83% erfelijk bepaald, 17% omgevingsfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ASS en genetische stoornis

A

10 tot 15% onderdeel van een genetische stoornis. vaak dan ook anatomische afwijkingen en een of meerderen genetische mutaties; autismespectrumstoonis samenhangend met genetische aandoening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ASS en omgevingsfactoren

A
  • voor en tijdens de zwangerschap
  • beschermende factoren zoals foliumzuur geeft verminderde kans op ASS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

dubbele empathie-theorie

A

mensen met ASS kunnen zich moeilijk verplaatsen in een ander en omgekeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ASS, emotionele en cognitieve empathie

A

moeite met cognitieve empathie
-wat een ander denkt
geen moeite met emotionele empathie
-meeleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ASS en cultuur

A

vaker in welgestelde landen. bij migranten moeilijker te zien door bv culturele en religeuze gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ASS en gender

A
  • vaker bij jongens
  • vrouwen maskeren/camoufleren vaker
  • gefixeerde interesses bij vrouwen anders
    -vaker bij transgender personen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

externaliserende psychische stoornis

A

problematiek richt zich naar buiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

differentiële diagnostiek ASS

A

differentiatie tussen ASS en persoonlijkheidsproblematiek is complex, omdat autistische kenmerken overlappen met kenmerken van verschillende types persoonlijkheidsstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

op neurocognititef niveau zijn er bij ASS beperkingen bij:

A

-sociaal inzicht
-gedetailleerde informatieverwerking
-uitvoerende functies (planning, flexibiliteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

instrumenten ASS diagnostiek

A

-anamnese en heteroanamnese
-observaties
-autism-spectrum quotient (screeninglijst, weinig betrouwbaar ivm beperkt zelfinzicht van ASS cliënten)
-neuropsychologisch onderzoek geeft goede inschatting van sterke en zwakke kanten van iemand met ASS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ADHD wordt gekenmerkt door (3)

A
  • onoplettendheid
  • impulsiviteit
  • hyperactiviteit
17
Q

3 subtypen van ADHD

A

1) het overwegend onoplettend type
2) het overwegend hyperactieve-impulsieve type
3) het gecombineerde type

18
Q

prevalentie ADHD bij volwassenen

19
Q

belangrijkste voorspeller ADHD bij volwassenen

A

de ernst van ADHD symptomen tijdens de kindertijd

20
Q

erfelijkheid ADHD

21
Q

omgevingsfactoren die in verband worden gebracht met ADHD

A
  • blootstelling aan giftige stoffen
  • tekorten aan voedingsstoffen
  • zwangerschapscomplicaties
  • negatieve ervaringen
  • lager opleidingsniveau
  • een gescheiden status
  • van het mannelijk geslacht zijn
22
Q

neurobiologische verschillen in de hersenen van ADHD patienten

A

diverse subcorticale gebeiden zijn kleiner bij mensen met ADHD > vertraagde rijping van deze hersengebieden

23
Q

neuropsychologische kenmerken ADHD

A
  • een verminderd verbaal en visuopatieel werkgeheugen
  • een verminderde vigilantie (waakzaamheid)
  • een verminderd vermogen om te plannen
  • een verminderde mare van inhibitiecontrole
  • de grootte van onmiddelijke beloningen overschatte ten koste van uitgestelde beloningen > waardoor ze suboptimale besluiten nemen
24
Q

executief verklaringsmodel

A

stelt dat de symptomen van ADHD volledig voortkomen uit een verstoord executief functioneren

25
executief functioneren
de hogere orde cognitieve processen: - werkgeheugen -redeneervermogen -planningsvermogen
26
toestandsregulatiemodel
mensen met ADHD hebben moeite om hun energenetische interne toestand aan te passen aan de veranderende eisen vanuit de omgeving > in mindere mate in staat om toestanden van onder- of overactiviteit te compenseren
27
delay-aversion-model
mensen met ADHD hebben een primair tekort in het waarderen van toekomstige beloningen en zou hoofdzakelijk moeite met uitstel ten gronslag liggen aan hun prestaties
28
dual-pathway-model
gaat ervan uit dat de ontwikkeling van ADHD voortkomt uit het samenspel van 2 routen: 1) beschouwt ADHD als een stoornis in de regulatie van denken en doen en hierbij staat een gebrekkige inhibitiecontrole centraal 2) beschouwt ADHD als een motivatiestijl waarin moeite met uitstel centraal staat
29
dynamische ontwikkelingstheorie
stelt dat het bekrachtigingsproces van nieuw gedrag en het uitdoven van inadequaat gedrag afwijkend zijn bij mensen met ADHD > mensen met ADHD zouden kortere tijd gevoelig zijn voor het effect van bekrachtiging en minder gevoelig voor uitdovingsprocessen
30
verschil gender ADHD
bij vrouwen onoplettenheid meer aanwezig bij mannen impulsiviteit en hyperactiviteit
31
3 belangen clinicus bij diagnose ADHD
1) alert zijn op mogelijke andere diagnose dan ADHD 2) niet alleen uitgaan van zelfrapportage 3) heteroanamnese afnemen
32
stimulantia bij ADHD
verhogen de aanwezigheid van catecholaminen in de synaptische spleet > door de afgifte van presynaptische catecholaminen te verhogen en door presynaptische heropname tegen te gaan