nieren Flashcards

1
Q

GFR

A

gaat over hoe veel voorurine per minuut in de ruimte van bowman komt
(UV)700/P
normaal = 125 ml/min (2 nieren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Klaring

A

gaat over de snelheid waarmee in de urine komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

inuline

A

wordt verder niks mee gedaan dus klaring = GFR

bij kreatinine gebeurt ongeveer hetzelfde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kreatinine

A

overschat GFR een beetje
MAAR makkelijker te meten dan inuline
afhankelijk van spiermassa dus niet perfect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke nier ligt hoger?

A

links

11e thoracale rib

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ligging nieren

A

primair retroperitoneaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

perirenaal vet

A

capsula adiposa

visceraal vet, ligt direct om Capsula fibrosa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

pararenaal vet

A

retroperitoneal vet

houdt de nier op zijn plek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

nierhilum van anterior naar posterior

A

VAN

vene, arterie, nierbekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

renal intrapment

A

vena renalis sinistra loopt onder de mes. sup. door en kan beklemd raken bij een grote hoeveelheid bloed

vena renalis sinistra is ook langer dan de dextra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

pronefros

A

ontstaat laag cervixaal, rond de hals
voornier, maar wordt nooit functioneel
wel verantwoordelijk voor de ductus pronephricus (wordt ductus mesonephricus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

mesonefros

A

tijdelijk functionele nier tijdens ontwikkeling, verdwijnt als echte 3e nier ontstaat

wel verantwoordelijk voor de ductus mesonephricus wat een voorloper is van buizen van Wolff (mannelijke genitale structuren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

metanefros

A

de definitieve nier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

rol nier in embryonale ontwikkeling

A

toename vruchtwater, belangrijk om te groeien

niet zozeer voor secretie urine en afvalstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ductus mesonephricus

A

ontstaat bij alle embryo’s uit pro/mesonefros
verdwijnt bij gebrek aan SRY eiwit (dus bij vrouwen)
blijft bestaan bij mannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ductus paramesonephricus

A

ontstaat bij alle embryo’s uit de ‘gonadale richel’
verdwijnt oiv SRY-eiwit (dus bij jongens)
blijft bestaan bij vrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

tubulus contortus

A
I = proximale tubulus, veel microvilli en veel mitochondria
II = distale tubulus, minder microvilli
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

vasa recta

A

bloedvoorziening van de buizen

belangrijk voor de instandhouding van de hyperosmotische gradient

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

glomerulaire filtratiewand

A

binnen naar buiten:
endothelial fenestraties
gemeenschappelijke basale lamina (van endotheel en podocyten) = filtrerende deel
lamina rara interna, lamina densa, lamina rara externa
podocytaire filtratiespleten

20
Q

mesangium

A

onderhouden glomerulaire BM
ondersteuning stevigheid
productie groeifactoren en inflammatie stoffen

21
Q

juxtaglomerulaire apparaat

A

zorgt voor regulatie bloeddruk in nieren
mbv macula densa (chemosensoren voor tubulaire [Na])
bij te weinig Na–> activatie RAAS

22
Q

afferente en efferente vaten, aanpassing op bloeddruk

A

bij dalende bloeddruk: afferent dilateert, efferent contraheert

23
Q

relatie plasmacreatinineconcentratie en GFR

A

hyperbool
als de nierfunctie halveert zal de creatinineconcentratie in het bloed verdubbelen, uitscheiding verandert niet (spieren maken nl even veel aan)

24
Q

proximale tubulus

A

2/3 van de zout reabsorptie
hierna is de voorurine iso-polair
hier werkt angiotensine II op
grootste deel HCO3- resorptie

25
Q

lis van henle

A

dalende deel: alleen permeabel voor water (concentreren van filtraat)
opstijgende deel: 25% terugresorptie elektrolyten, niet doorlaatbaar voor water (verdunning filtraat)

in opstijgende deel werkt aldosteron (ENaC)

26
Q

distale tubulus

A

nog een beetje reabsorptie deeltjes uit ultrafiltraat
Na/Cl transporter resorbeert zouten ACTIEF
te remmen met thiazidediuretica

27
Q

verzamelbuis

A

finetuning van volumebalans
ENaC kanalen (hier werkt aldosteron)
ADH en aquaporine kanalen
hier K-sparende diuretica

28
Q

NaCl infuus

A

Na blijft in ECF want het kan niet vrijelijk door het celmembraan –> water naar ECF door osmolaliteitsverschil
als je alleen water in een infuus zou doen zou het zich eerlijk verdelen

29
Q

effect XTC/MDMA

A

MDMA verlaagt plasma [Na] –> ADH productie aan –> veel water vastgehouden –> water verplaatst naar intracellulair –> hersenoedeem –> coma/dood
NaCl toedienen om ECV-osmolaliteit te verhogen, water gaat weer naar extracellulair

30
Q

bij hartfalen

A

ECF neemt toe, EffCV neemt af, zout vastgehouden, oedeem

31
Q

pH regulatie

A
CO2 en HCO3-
extracellulaire buffers (werken snel)
intracellulaire buffers (eiwitten/fosfaat/Hb)
respiratoire compensatie --> door te hijgen meer CO2 uitademen (leidt tot daling vd pH)
32
Q

alfa-intercalated cells in verzamelbuis

A

scheiden H+ uit (actief H-K-pomp)
reabsorptie
basolateraal = K passief opgenomen

33
Q

beta-intercalated cells

A

scheiden HCO3- uit

kunnen omklappen bij chronische alkalose

34
Q

metabole acidose

A

als HCO3- verlaagd, zuur toegevoegd aan lichaam dus wordt HCO3- gebruikt
extracellulair kalium neemt toe

35
Q

respiratoire acidose

A
pCO2 verhoogd (omgezet in zuur)
extracellulair K neemt toe
36
Q

metabole alkalose

A

HCO3- verhoogd

37
Q

respiratoire alkalose

A

pCO2 verlaagd

38
Q

ketoacidose

A

insuline tekort–> vetverbranding –> ketoacidose

39
Q

aniongap

A

= [Na]-[Cl]-[HCO3-]

normaal tussen de 8-12

40
Q

principle cells in verzamelbuis

A

K excretie
K-Cl-cotransporter
Na reabsorptie door ENaC kanalen

41
Q

effect drop

A

stofje in drop kan binden aan bepaalde receptor –> zelfde werking als aldosteron –> meer Na reabsorptie en Kalium excretie –> hoge bloeddruk en hypokaliemie

42
Q

hypokaliemie

A

leidt tot alkalose door shift ICF–>ECF

verlies via darm en nier

43
Q

perenaal nierfunctie-verlies

A
verminderde renale perfusie door: 
dehydratatie
volumeverlies 
hartfalen
shock
medicatie
leverfalen
44
Q

renaal nierfunctie-verlies

A

vasculair (occlusie a. renalis of intrarenaal vasculaire oorzaak)
glomerulair
of interstitieel/tubulair (bijv. acute tubulus necrose)

45
Q

postrenaal nierfunctie-verlies

A

obstructie van bijv. urinewegen