NIG-1 Flashcards
(36 cards)
1
Q
to do
A
Doen
2
Q
to drink
A
Drinken
3
Q
to eat
A
Eten
4
Q
to go
A
Gaan
5
Q
to give
A
Geven
6
Q
to have
A
Hebben
7
Q
to help
A
Helpen
8
Q
to look
A
Kijken
9
Q
to come
A
Komen
10
Q
to get/receive
A
Krijgen
11
Q
to ask
A
Vragen
12
Q
to be
A
Zijn
13
Q
did
A
deed, deden
14
Q
trank
A
dronk, dronken
15
Q
ate
A
at, aten
16
Q
went
A
ging, gingen
17
Q
gave
A
gaf, gaven
18
Q
had
A
had, hadden
19
Q
helped
A
hielp, hielpen
20
Q
looked
A
keek, keken
21
Q
came
A
kwam, kwamen
22
Q
got
A
kreeg, kregen
23
Q
asked
A
vroeg, vroegen
24
Q
was
A
was, waren
25
have done
gedaan
26
drunk
gedronken
27
have eaten
gegeten
28
is gone
is gegaan
29
gegeben
gegeven
30
gehabt
gehad
31
geholfen
geholpen
32
geguckt
gekeken
33
gekommen
gekomen
34
gekriegt
gekregen
35
gefragt
gevraagd
36
gewesen
geweest