Norsk Funksjoner Av Språket 13 Flashcards by Niels Aerts

Q

Dat klopt

A

Det stemmer

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Dat is juist/Dat klopt

A

Det er riktig

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

hier is de spijskaart/het menu

A

her er spisekartet

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

hier is het menu

A

her er menyen

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

mag ik de wijnkaart zien?

A

fär jeg se pä vinkartet?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

hebben jullie een kindermenu?

A

har dere en barnemeny?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

voorgerecht, hoofdgerecht, nagerecht

A

forret, hovedrett, dessert

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

laten we het er eens lekker van nemen

A

la oss spandere det pä oss

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik trakteer je

A

jeg spanderer pä deg

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

zowel vlees als vis

A

bäde kjött og fisk

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

of vlees of vis

A

enten kjött eller fisk

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

noch vlees noch vis

A

hverken kjött eller fisk

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

dat krijgt men nergens anders/op geen andere plaats

A

det fär man ingen andre steder

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

je wilt vast en zeker witte wijn hebben

A

du vil sikkert ha hvitvin

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

wat een prijzen

A

for noen priser

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

wat een onzin

Study These Flashcards

A

for noe tull

Q

verse vis

Study These Flashcards

A

nytrukket fisk

Q

verse vis, vers vlees

Study These Flashcards

A

fersk fisk, ferskt kjött

Q

verse groente, vers fruit

Study These Flashcards

A

friske grönnsaker, frisk frukt

Q

ik geef de voorkeur aan/ik prefereer

Study These Flashcards

A

jeg foretrekker

Q

ik wil het liefst ….. hebben

Study These Flashcards

A

jeg vil helst ha …..

Q

maar dat smaakte goed!/wat smaakte dat goed!

Study These Flashcards

A

det smakte jammen godt!

Q

maar jij bent handig!/wat ben jij handig!

Study These Flashcards

A

du er jammen flink

Q

je kunt het inhalen met het dessert

Study These Flashcards

A

du kan ta det igjen ved desserten

room, slagroom en zure room

flöte, krem og römme

ja, laten we dat doen

ja, la oss det

laten we

la oss

Die biefstuk is niet sappig

Den biffen er ikke saftig

Deze is ook niet sappig

Denne er heller ikke saftig

Ik heb geen trek in koffie

Jeg har ikke lyst pä kaffe

Hij heeft ook geen trek in koffie

Han har heller ikke lyst pä kaffe

Ik ga niet op vakantie dit jaar. Jij ook niet?

Jeg drar ikke pä ferie i är. Ikke du heller?