Nt2 en didactiek Flashcards

(46 cards)

1
Q

Grammatica vertaalbenadering

A

Leren van losse woorden en grammatica, leren over de taal, accent op schriftelijke vaardigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Audio linguale benadering

A

Spreekoefeningen met drills, geen expliciete grammatica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Directe methode/receptieve benadering

A

Receptieve vaardigheden lezen en luisteren, veel aandacht voor woordenschat, onderdompeling in T2, grammatica zelf afleiden uit het taalaanbod

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Communicatieve benadering

A

Taal is middel om een boodschap over te brengen, lesstof geordend in thema’s, communicatieve routines en taalhandelingen zijn de kern van het lesmateriaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Taakgerichte aanpak

A

Je leert taal om een doel te bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Inhoudsgericht onderwijs

A

Leren van vakinhoud en verwerven van taal gaan samen, taal-en vakdocenten werken samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Semantiseren

A

Het koppelen van een nieuwe woordvorm aan een gekend concept

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Consolideren

A

Het woord opnieuw oproepen uit het geheugen en er iets mee doen, herhalen en oefenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Controleren

A

Kijken of je het woord nu ook daadwerkelijk kent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoogfrequent

A

Ze moeten door alle taalleerders worden beheerst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Laagfrequent

A

Niet alle-daagse woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Schooltaal/vaktaalwoorden

A

Komen niet veel voor in het dagelijkse taalgebruik, maar wel weer in schoolboekteksten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Basiswoorden

A

De woorden die iedereen moet beheersen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Receptief

A

herkennen en begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Productief

A

Gebruiken en toepassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Incidenteel woordleren

A

Bijproduct van lees en luisteractiviteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Intentioneel woordleren

A

Doelbewust leren van geselecteerde woorden, diepe woordkennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Mentale lexicon

A

Nieuwe woorden inbedden in een netwerk. Verbindingen leggen met andere woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Pregnante contextzin

A

Je kunt een woord niet vervangen voor een ander woord, want anders klopt de zin niet meer

20
Q

Lexicaal

A

De juiste woorden vinden

21
Q

Morfologisch

A

Congruentie binnen zinsdelen

22
Q

Syntactisch

A

Niveau van de zin

23
Q

Fonologisch

A

Klemtoon, uitspraak

24
Q

Niveau van stijl

A

Informeel/formeel

25
Niveau van register
Taalgebruik in verschillende situaties
26
Woordtypen
Aantal unieke woorden in een zin
27
Lemma's
Een grondwoord met vervoegingen of verbuigingen
28
Woordfamilie
Het grondwoord met vervoegingen, verbuigingen en afleidingen
29
Collocaties
Woorden die statisch gezien vaak samen komen
30
Frequentie
Hoe vaak is het woord al tegen gekomen
31
Recentheid
Hoelang geleden was de eerste ontmoeting met het woord
32
Valse vrienden
Woord lijkt op die uit de moedertaal, maar betekent iets anders
33
Didactische haalbaarheid
Levert de inspanning die nodig is om de regel onder de knie te krijgen op tegen het rendement?
34
Grammatica
De manier waarop woorden en zinnen in een taal kunnen worden gevormd en de regels die daaraan ten grondslag liggen
35
Impliciet leren
Oppikken van structuren tijdens het natuurlijke taalverwervingsproces
36
Expliciet leren
Het oefenen van grammaticale regels op een bewuste manier
37
Focus on forms
Onderwijs is het meest effectief wanneer er aandacht is voor betekenis en vorm. De betekenis staat centraal, maar richt zich wel op de vorm
38
Noticing
Leerders moeten eerst een bepaalde structuur hebben opgemerkt voor ze deze kunnen verwerven
39
Output
Bij het produceren van taal kunnen ze de hypotheses over de regels uittesten
40
Interactie
Uit de reactie van anderen kunnen opmaken of hun taalgebruik begrijpelijk en correct is en of het nodig is hun hypothese over het gebruik van bepaalde structuren bij te stellen
41
Zwakke interfacehypothese
Expliciete en impliciete kennis zijn verschillende vormen van kennis die op verschillende plekken in het geheugen worden opgeslagen. Deze kunnen elkaar op een indirecte manier beïnvloeden
42
Cyclische aanpak
Er wordt niet 1 keer op een bepaalde structuur de aandacht gevestigd, maar dat daar op verschillende momenten in het leerproces op teruggekomen wordt, waarbij elke keer extra informatie over de betreffende structuur wordt verschaft
43
Didactische haalbaarheid
De verhouding tussen de verrichte inspanning en het uiteindelijke rendament
44
Tussentaal
Informatie over hoe ver de taalleerder is
45
Directe feedback
Rode pen, fouten die je niet kunt verbeteren door een regeltje te leren
46
Indirecte feedback
Fout onderstrepen, foutcode, laat de leerder nadenken