October Flashcards

(73 cards)

1
Q

aanbevelen

*beval aan/ bevalen aan - aanbevolen

A

recommend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vreten

*vreet/ vreten - vrat/vraten - gevreten

A

het nuttigen van voedsel op een meestal onbeleefde wijze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

blinken

A

shine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

uitwringen

A

wring out ( to squeeze liquid from something by pressing or twisting it )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

druipen

* droop/dropen - gedropen

A

to drip/ dripping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

invalshoek

A

angle of view

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

sluipen

A

sneak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

tasten, tastend

A

to grop, grouping

search blindly or uncertainly by feeling with the hands.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

woedend

A

furious

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

beloond met

A

rewarded with

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

vernietigend

A

withering/ scornful, destructive

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

zachtjes

A

gently

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

doorheen

A

through

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

volksmond

A

wijze van spreken van het volk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

doezel

A

doze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

cyclus - cycli

A

cycle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

degelijk

A

solid, op een solide manier, in hoge mate

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wekken

A

wake up

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ontwaken

A

awakening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

beleving

A

ondervinding, innerlijke ervaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

inslapen

A

fall asleep (in slaap vallen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

ritme

A

rhythm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

klungelaar

A

bunglar (*bungle: carry out (a task) clumsily or incompetently.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

stommelen

A

stumble

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
geruststellende
reassuring
26
knipte aan, heeft aangeknipt
1. bij het knippen aan iets vormen ; 2. met een knippend geluid in werking stellen: de lamp aanknippen. (snaps on)
27
luidruchtig
noisy
28
smeren
smear (boterham smeren)
29
te horen krijgen
got to hear
30
daadwerkelijk
actually
31
toch maar
after all
32
opgaan | * De zon gaat om 7 uur op
rise, go up, ascent
33
innemen
occupy, take up
34
achteruit
backwards
35
voortaan
from now on
36
versnipperen | *versnipperd kunstwerk
shred
37
schatting
estimation
38
veilen veiling geveild
auction
39
gewild
wanted, in demand
40
ontmaskeren
unmask
41
opdrijven | *de waarde van zijn werk behoorlijk opdrijft
inflate, increase, run up
42
afbeelden
depict
43
afzwakken *zwakte (n) - hebben afgezwakt
attenuate
44
wankelen | * wankelde(n) - hebben gewankeld
falter (lose strength or momentum.)
45
reus
giant
46
becijferen | *becijfert - becijferde (n) - hebben becijferd
figure out, calculate
47
ten opzichte van
1. (formeel) met betrekking tot, vergeleken met | * Hij staat afwijzend ten opzichte van jouw opvattingen. ♢ De omzet is toegenomen ten opzichte van vorig jaar
48
Voorzetsel
proposition
49
flink
considerably | *e.g. dat is flink lager in vergelijking met het kwartaal daarvoor
50
dictgooien
1) op een ruwe manier sluiten Voorbeelden: `de autoportieren dichtgooien`,
51
ruwe
rough
52
aanhouden/ aanhoudend | *houdt aan - hield (en) - hebben aangehouden
persist/ persistent | *aanhoudende situatie
53
stilleggen
shut down
54
schuldenlast
indebtedness
55
dreigen | *dreigde(n) - hebben gedreigd
threaten
56
meevallen | *Ondanks het slechte weer viel de graanopbrengst mee
ergatief een betere uitkomst vertonen dan verwacht
57
berichtgeving
reporting
58
peiling
poll
59
overlast
nuisance
60
verscherpen
sharpen/ tighten
61
geding
lawsuit
62
kortstondig
short-term
63
streven naar
strive for
64
vooruitgang
progress
65
verkeer
Verkeer is de verplaatsing van mensen, planten, dieren en objecten *vrije verkeer van diensten: free movement of services
66
Overeenkomstig *Overeenkomstig artikel 43 van hetVerdrag is de vrijheid...
In accordance with
67
Opheffen/ opheffing *het heft op/ Wij heffen op - hij hief op/ wij hieven op - hebben opgeheven
cancel, lift
68
de belemmering
obstacle, hindrance
69
ongeoorloofd
unlawful, unauthorized
70
huisuitzetting
eviction
71
de berichtgeving
Zelfstandignaamwoord 1. wat verteld wordt over een zaak, weergave, verslaggeving
72
schrijnend
disstressing
73
hanteren
bedienen, behandelen, bezigen, gebruiken, manipuleren, manoeuvreren met, omgaan met, verwerken