September 1st week

Question 1

aanpakken

Answer 1

tackle

Question 2

Iemand buitenspel zetten

Answer 2

Iemand er niet bij betrekken

Question 3

mislopen

lopen ze inkomsten mis

Answer 3

miss out on

Question 4

aankondiging

Answer 4

announcement

Question 5

zoekgigant

Answer 5

search giant

Question 6

uitgroeien tot

Answer 6

grow into

Question 7

inperken

Answer 7

restrict

Question 8

geërgerd

ergeren

Answer 8

annoyed,

to annoy

Question 9

schelden

Answer 9

swear

Question 10

staan met mijn mond vol tanden

Answer 10

not saying being amazed/surprised

didn’t know what to say

Question 11

doorbrengen

overbrengen

Answer 11

spending time

transfer/ convey

Question 12

volksaard

Answer 12

national character

Question 13

blootstellen aan

Answer 13

exposed to

Question 14

ritje/ ritjes

Answer 14

ride/ rides

Question 15

verworvenheid

Answer 15

attainment

Question 16

uitpuilen

Answer 16

sticks out, naar buiten uitsteken

Question 17

kiekje

Answer 17

foto die wordt gemaakt van een doorgaans informele situatie; amateurfoto; fotootje; gelegenheidsfoto; kiek; snapshot.

Question 18

aangenaam

Answer 18

behaaglijk, prettig: aangename mensen; aangenaam kennis te maken

Question 19

uitbannen

uitgebannen

Answer 19

banish

Question 20

zorgen baren

Answer 20

to worry

Het baart ons zorgen

Question 21

overwegen

Answer 21

nadenken over

Question 22

lichtvaardig

Answer 22

lightly

Question 23

naar aanleiding van

Answer 23

in response to

Question 24

opvatten

Answer 24

conceive, iets op een bep. manier beoordelen:

Question 25

voorzieningen

Answer 25

services

Question 26

gaandeweg

Answer 26

gradually

Question 27

omstreden | *omstreden onderwerp

Answer 27

controversial

Question 28

omwaaien | de omgewaaide bomen

Answer 28

blow over

Question 29

waarnemen

Answer 29

perceive

Question 30

schuilen

Answer 30

zich verbergen, zich beschutten (shelter) tegen regen enz.

Question 31

woonwijken

Answer 31

residential area

Question 32

rondgeleid

Answer 32

shown around

Question 33

aanspreken

Answer 33

het woord tot iem. richten: iem. aanspreken op zijn gedrag zeggen dat dat niet in orde is; zich aangesproken voelen/ gevoelens van schoonheid enz. wekken in: die poëzie spreekt me niet erg aan zegt mij niet veel