Oefentoets 1 Flashcards

1
Q

Opiaten oefenen hun werking uit op verschillende receptoren in het lichaam en hebben hierdoor onder andere een pijnstillend en sederend effect.

Wat is JUIST ten aanzien van het werkingsmechanisme van opiaten?

A. Ze verminderen de gevoeligheid van perifere nociceptoren.
B. Ze remmen de prikkeloverdracht van neuronen in het ruggenmerg.
C. Ze remmen prostaglandinesynthese in het brein.
D. Ze remmen zenuwgeleiding van A- en C-vezels.

A

Remmen de prikkeloverdracht van neuronen in ruggenmerg

Alle opiaatagonisten activeren de µ-receptor, in een aantal gevallen ook de κ-receptor en soms de δ-receptor. Deze bevinden zich in het ruggenmerg. Door het activeren van de opioïdreceptoren wordt de prikkeloverdracht geremd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

CYP2D6 metaboliseert verschillende geneesmiddelen. Er is een grote genetische variabiliteit in de populatie. Sommige mensen zijn ‘poor CYP2D6 metabolizers’ en andere ‘ultrarapid metabolizers’. Welke van de volgende pijnstillers schrijft u liever NIET voor omdat de werkzaamheid onder andere afhankelijk is van activering door CYP2D6, waardoor niet te voorspellen is of het bij patiënten überhaupt zal werken?

Methadon
Codeïne
Fentanyl
Morfine

A

Codeine heeft bij iedereen andere werking en is daarom niet betrouwbaar om voor te schrijven.

Codeïne wordt voor circa 10% via CYP2D6 omgezet in morfine. Ongeveer 10% van de bevolking is niet in staat codeïne om te zetten door het ontbreken van het hiervoor benodigde enzym. Het is daarom beter om dit middel niet te gebruiken als pijnstiller.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Een 40-jarige patiënte, bekend met een nefrotisch syndroom en chronische nierinsufficiëntie (eGFR: 45 ml/min per 1,73 m2), gebruikt enalapril en furosemide. Ze wordt naar de Spoedeisende Hulp gebracht in verband met een gebroken been na een val. Welke pijnstiller heeft bij deze patiënte de MEESTE voorkeur?

A. Naproxen.
B. Diclofenac.
C. Oxycodon.
D. Amitriptyline.

A

Oxycodon

NSAID’s zijn bij deze patiënte gecontra-indiceerd in verband met een verhoogde kans op nierfalen. Risicofactoren in deze casus zijn pre-existent nierfalen, het gebruik van een RAAS-remmer (enalapril) en een diureticum (furosemide). Amitriptyline is als pijnstiller alleen geïndiceerd bij neuropathische pijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Er zijn verschillende preparaten beschikbaar van oxycodon.

Wat is het GROOTSTE klinische verschil tussen OxyNorm en OxyContin?

A. De mate van orale beschikbaarheid.
B. De route van eliminatie.
C. De grootte van het analgetisch effect.
D. De duur van het analgetisch effect.

A

D.

Toelichting: Verschillen tussen opiaten worden gevonden in bijwerkingen, snelheid, duur en de sterkte van werking en in optreden van afhankelijkheid. OxyContin is een tablet met gereguleerde afgifte, waardoor het effect langer aanhoudt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

U ziet 4 verschillende patiënten op uw spreekuur die allen diclofenac gebruiken.

Bij welke van onderstaande 4 patiënten dient u een maagbeschermer voor te schrijven?

A. Een 59-jarige vrouw bekend met diabetes mellitus type 2.

B. Een 42-jarige man die clopidogrel gebruikt vanwege een doorgemaakt myocardinfarct.

C. Een 71-jarige vrouw met een blanco voorgeschiedenis.

D. Een 52-jarige man die amitriptyline gebruikt vanwege migraine.

A

C

Een PPI is met zekerheid geïndiceerd bij een patiënt met een ulcus in de voorgeschiedenis, leeftijd boven de 70 jaar en/of een onbehandelde H. pylori-infectie in het kader van ulcuslijden. Het voorschrijven van een PPI dient overwogen te worden bij de volgende risicofactoren: leeftijd 60-70 jaar, gebruik van bepaalde medicatie (hoge dosering NSAID, anticoagulantia, acetylsalicylzuur, corticosteroïden, SSRI’s) of bij bepaalde comorbiditeit (zeer ernstige reumatoïde artritis, hartfalen, diabetes). Hierbij werken de risicofactoren cumulatief: hoe meer risicofactoren bij de patiënt, des te hoger de kans op maagschade.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke van de volgende aandoeningen is geassocieerd met een GROTERE kans op het ontwikkelen van een maagzweer bij gebruik van een NSAID?

A. Ziekte van Alzheimer.
B. COPD.
C. Hartfalen.
D. Nierinsufficiëntie.

A

C

Door remming van de productie van prostaglandinen wordt de beschermende functie op het maagslijmvlies verminderd. Er is meer kans op gastro-intestinale complicaties (zoals bloedend ulcus en maagperforatie) bij patiënten boven de 60-70 jaar, bij patiënten met een ulcus in de voorgeschiedenis, aanwezigheid van Helicobacter pylori of bij comorbiditeit zoals diabetes, reumatoïde artritis of hartfalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een 54-jarige patiënt heeft erge hoofdpijn. Hij is bekend met alcoholabusus.

Welke maximale dosering paracetamol wordt aanbevolen bij patiënten die chronisch alcohol gebruiken?

A

2 gr per dag max

Max >150 mg/kg / dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welk geneesmiddel VERHOOGT het risico op obstipatie bij gelijktijdige behandeling met een opiaat het MEEST?

A. Amiltriptiline
B. Enalapril.
C. Naproxen.
D. Simvastatine.

A

A.
opiaten + anticholinergica, antidepressiva, diuretica en calciumantagoisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een 22-jarige vrouw presenteert zich op de SEH na een paracetamolintoxicatie. Zij heeft een uur geleden 40 tabletten paracetamol van 500 mg ingenomen.

Welke van de volgende antidota is geschikt als behandeling van deze intoxicatie?

N-acetylcysteïne.
Naloxon.
Flumazenil.
Ascorbinezuur.

A

N-acetylcysteïne.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een patiënt krijgt na een myocardinfarct acetylsalicylzuur in lage dosis voorgeschreven. Het werkingsmechanisme in deze situatie is gebaseerd op:

A

Remming van aanmaak van thromboxaan A2.

Acetylsalicylzuur is een trombocytenaggregatieremmer. Door irreversibele remming van het enzym cyclo-oxygenase in trombocyten wordt de vorming van het prostaglandine thromboxaan A2 geremd. Deze stof geeft trombocytenaggregatie en vasoconstrictie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Nadroparine heeft een aantal therapeutische voordelen ten opzichte van heparine.

Op welke van de onderstaande beweringen over nadroparine is dit voordeel ten opzichte van heparine het MEEST gebaseerd?

A

Nadroparine heeft een langere halfwaardetijd
daarnaast ook meer STABIELER te voorspellen
Nadroparine is LMWH
2-3x hogere anti-Xa-activiteit
deze factor moet bepaald worden ipv APTT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

U bent huisarts. U ziet een 65-jarige man met hypertensie. Hij presenteert zich nu voor het eerst met symptomen van angina pectoris. U bespreekt additionele cardioprotectieve maatregelen met de patiënt en past de medicatie aan. U leest in het dossier dat de patiënt overgevoelig is voor acetylsalicylzuur. De huidige medicatie van de patiënt is:

Enalapril 20 mg 1 dd
Hydrochloorthiazide 12,5 mg 1 dd
Simvastatine 40 mg 1 dd
Metoprolol 100 mg 1 dd

Welke van de volgende middelen zou het BESTE toegevoegd kunnen worden als cardioprotectieve maatregel bij angina pectoris?

Acenocoumarol.
Carbasalaatcalcium.
Clopidogrel.
Heparine.

A

clopidogrel

Toelichting: Acetylsalicylzuur is geïndiceerd voor primaire en secundaire preventie bij arterieel vaatlijden, zoals myocardinfarct, angina pectoris en post CABG, en als tweede keus na TIA of CVA en bij perifeer arterieel vaatlijden. Clopidogrel is geïndiceerd na stentplaatsing, acuut coronair syndroom, perifeer vaatlijden en na een TIA of CVA. Het wordt ook ingezet bij patiënten die overgevoelig voor acetylsalicylzuur zijn, zoals deze patiënt. Carbasalaatcalcium is het calcium-ureumzout van acetylsalicylzuur. Na absorptie komt in het lichaam acetylsalicylzuur vrij en het kan dus niet gegeven worden bij patiënten die overgevoelig zijn voor acetylsalicylzuur. Heparine en acenocoumarol worden niet gebruikt als primaire profylaxe bij angina pectoris.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Een patiënt die een coumarinederivaat gebruikt moet een invasieve ingreep ondergaan.

Wat is GEEN absolute indicatie voor overbruggingsbehandeling?

Mechanische mitraliskunstklep.
Recente diep-veneuze trombose (DVT) (< 3 maanden geleden).
Recente longembolie (LE) (< 3 maanden geleden).
Recent CVA.

A

Recent CVA.

Een overbrugging na gebruik van vitamine K-antagonisten is in elk geval geïndiceerd bij patiënten met (a) atriumfibrilleren en een CHA2DS2VASc-score ≥ 8; (b) recidiverende DVT/LE of recente DVT/LE (< 3 maanden geleden); (c) mechanische klep (CAVE: vooral mitralisklep) of reumatisch kleplijden; (d) biokunstklep < 3 maanden geleden geplaatst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Acetylsalicylzuur moet ongeveer 5 dagen voor een hersenoperatie worden gestopt om ernstige bloedingen te voorkómen. Wat is de BELANGRIJKSTE reden voor het feit dat het al 5 dagen voor de ingreep gestopt moet worden?

A

De aanmaak van nieuwe trombocyten die niet door acetylsalicylzuur zijn geremd, moet op gang komen.

Acetylsalicylzuur remt de trombocyt irreversibel. Het effect van acetylsalicylzuur op de kernloze bloedplaatjes is daarmee gelijk aan de levensduur van de trombocyt (circa 10 dagen). Wanneer een patiënt 5 dagen voor de ingreep stopt, is de aanmaak van nieuwe trombocyten die NIET geremd zijn op het moment van de ingreep genoeg op gang gekomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waardoor wordt het bloedingsrisico bij gebruik van LMWH-preparaten het MEEST verhoogd?

Verminderde hartfunctie.
Verminderde nierfunctie.
Verminderde darmfunctie.
Verminderde longfunctie.

A

verminderde nierfunctie

LMWH wordt, in tegenstelling tot ongefractioneerde heparine, voor een belangrijk deel renaal geëlimineerd. Daarom moet er rekening gehouden worden met het risico van accumulatie van LMWH bij nierinsufficiëntie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke van de volgende geneesmiddelen geeft GEEN verhoogd risico op maagbloeding indien het tegelijkertijd met acetylsalicylzuur gebruikt wordt?

Acenocoumarol.
Carbamazepine.
Paroxetine.
Prednison.

A

carbamazepine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke van de volgende middelen of factoren VERSTERKT het antistollend effect van acenocoumarol het MEEST?

A

cotrimoxazol

Cotrimoxazol potentieert de werking van coumarines krachtig via drie mechanismen. Het remt het afbrekend enzym (CYP2C9) en het verdringt het vrije acenocoumarol van het bindend eiwit. Daarnaast wordt het vaak voorgeschreven bij patiënten met koorts, die sowieso acenocoumarol langzamer afbreken. Alcoholinname versterkt de werkzaamheid van coumarines ook, maar minder krachtig. Rifampicine is een CYP-enzyminducer waardoor de coumarinewerking vermindert. Flucoxacilline heeft zelf geen effect op acenocoumarol, maar omdat het gegeven wordt aan patiënten met koorts zie je bij deze patiënten ook soms een verlengde INR.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke middel relaxeert preferentieel (dus bij lage doseringen) het veneuze vaatbed?

A

Isosorbide-dinitraat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bij een 60-jarige patiënt met diabetes mellitus type 2 wordt de waarschijnlijkheidsdiagnose ‘diabetische nefropathie’ gesteld op grond van proteïnurie, gestoorde nierfunctie en een proliferatieve retinopathie. Hij gebruikt een calciumantagonist voor hypertensie en voorts metformine en simvastatine. Zijn bloeddruk bedraagt 150/100 mmHg.

Welke van de volgende interventies is het MEEST geïndiceerd?

A

ACE remmer toevoegen

Toelichting: RAAS-remmers zijn de eerste keus in de behandeling van hypertensie bij patiënten met diabetes mellitus, vanwege het gunstige effect op de nieren. Door remming van de vorming van angiotensine(AT) II of blokkade van de AT-II-receptor neemt de arteriolaire weerstand in de efferente niervaten af en daarmee vermindert de glomerulaire capillaire druk, hetgeen de nier op de lange termijn beschermt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

De meest relevante indicatie voor digoxine is:

Atriumfibrilleren
AV-blok
Bradycardie
Coronairlijden

A

Atriumfibrilleren

Digoxine vergroot de contractiekracht van het hart, verlaagt de hartfrequentie en vertraagt de AV-geleiding. Het is daarom geïndiceerd bij hartfalen en atriumfibrilleren met een snelle ventrikelvolgfrequentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Een patiënt wordt behandeld met furosemide 40 mg 1 maal daags. Hoe lang is de werkingsduur van furosemide ongeveer?

A

6 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Een patiënt krijgt digoxine voorgeschreven in verband met recente hartritmestoornissen. U wilt snel een adequate spiegel bereiken. Op basis van welke farmacologische eigenschap van digoxine is een oplaaddosis geïndiceerd?

A

lange halfwaarde tijd van digoxine

Digoxine heeft een halfwaardetijd van 40-70 uur. Als je niet zou opladen zou het 3 tot 5 halfwaardetijden duren (bij digoxine dus meer dan een week) tot je een adequate ‘steady state’-spiegel hebt. Bij een lange halfwaardetijd duurt dat te lang, en daarom geef je een oplaaddosis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Een 85-jarige patiënte, bekend met atriumfibrilleren en hypertensie, gebruikt acenocoumarol, digoxine en hydrochloorthiazide. Ze komt naar de Spoedeisende Hulp in verband met algehele malaise en diarree sinds een week. Welke van de onderstaande elektrolyten dient nu in ieder geval bepaald te worden?

A

kalium

Hydrochloorthiazide (een thiazidediureticum) kan leiden tot hypokaliëmie. Risicofactoren zijn: ouderdom, verminderde inname van kalium in voeding, en diarree. Hypokaliëmie potentieert de toxiciteit van digoxine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Een belangrijke bijwerking van angiotensine-converterend-enzym(ACE)-remmers is ‘first dose’-hypotensie. Bij welke patiënten is de kans op first-dose-hypotensie het GROOTST?

A

Bij patiënten met hartfalen die behandeld worden met furosemide.

Een van de belangrijkste bijwerkingen van ACE-remmers is hypotensie. Er wordt aangeraden om te beginnen met een lage dosering en deze voorzichtig te verhogen (vooral bij ouderen!) om hypotensieve reacties te vermijden. De kans op een sterke hypotensiereactie is groter bij patiënten met een geactiveerd renine-angiotensine-systeem, zoals patiënten die behandeld worden met een lisdiureticum.

25
Q

Een patiënt met atriumfibrilleren, hartfalen, depressieve klachten en mictieklachten wordt behandeld met: hydrochloorthiazide, metoprolol, digoxine, simvastatine, en acenocoumarol, tamsulosine en paroxetine.

De patiënt heeft een verminderd bewustzijn ten gevolge van een hyponatriëmie. Welke combinatie van 2 middelen VERHOOGT de kans op een hyponatriëmie het MEEST?

Digoxine en hydrochloorthiazide.
Digoxine en paroxetine.
Metoprolol en hydrochloorthiazide.
Paroxetine en hydrochloorthiazide.

A

paroxetine en hydrochloortiazide

Zowel hydrochloorthiazide als paroxetine kunnen een hyponatriëmie veroorzaken. De combinatie van deze twee middelen versterkt dit effect. Het is daarom verstandig om deze combinatie als het even kan te vermijden. Paroxetine verhoogt de afgifte van ADH in de hersenen waardoor er waterretentie optreedt. Het mechanisme bij hydrochloorthiazide is complexer. Het diureticum remt de NaCl-symporter (de pomp die zout terugresorbeert uit de voorurine) die gelegen is in de distale tubulus en verzamelbuizen van het nefron, waardoor natriumverlies optreedt. Dit leidt tot een daling van de vullingstoestand waardoor het ADH stijgt en waterretentie optreedt. De mate waarin dit optreedt is echter zeer gering bij een lage dosis thiazide, zoals meestal gebruikt bij hypertensie. Bovendien hebben de krachtigere lisdiuretica geen versterkend effect op hyponatriëmie. Een additioneel effect van thiazides is vermindering van de mogelijkheid van de nier om vrij water uit te scheiden. Het thiazide ‘potentieert’ blijkbaar het effect van ADH. Hoe dat exact werkt is onbekend.

26
Q

Een 64-jarige patiënt, bekend met essentiële hypertensie en hartfalen, krijgt sinds twee weken een lisdiureticum vanwege toenemende dyspnée d’effort. Op het controleconsult toont het laboratoriumonderzoek een normale nierfunctie, maar wel een verlaagde kaliumconcentratie van 3,0 mmol/l. Hij gebruikt daarnaast acetylsalicylzuur en metoprolol. De arts besluit een geneesmiddel toe te dienen om een verdere verlaging van de kaliumconcentratie tegen te gaan.

Welk geneesmiddel kan voor dit doel ingezet worden?

A

spironolacton

Toelichting: Lis- en thiazidediuretica kunnen leiden tot hypokaliëmie, wat ritmestoornissen en spierzwakte kan geven. Door een kaliumsparend diureticum (zoals spironolacton) of een RAAS-remmer toe te voegen kan een hypokaliëmie voorkomen worden.

27
Q

Een 60-jarige man met recent ontdekte diabetes mellitus type 2 gaat beginnen met metformine. U licht de patiënt in over het werkingsmechanisme. Welke combinatie van mechanismen is correct? Metformine:

  1. Remt in de darm de afbraak van polysacchariden uit de voeding tot monosacchariden.
  2. Verhoogt de gevoeligheid van perifere weefsels voor insuline.
  3. Stimuleert de insulineproductie.
  4. Vermindert de glucoseproductie door de lever door remming van de gluconeogenese.
A

2 & 4

Metformine remt de glucoseproductie in de lever en verhoogt de perifere gevoeligheid voor insuline. Doordat het de insulineproductie niet stimuleert, kan het geen hypoglykemie veroorzaken. Stelling 1 beschrijft het werkingsmechanisme van acarbose en stelling 3 past bij het werkingsmechanisme van sulfonylureumderivaten.

28
Q

De medicamenteuze behandeling van diabetes mellitus type 2 is in meerdere stappen onder te verdelen. De eerste stap bestaat uit het starten van metformine en dit op te hogen tot een maximaal te verdragen dosering.

Wat is volgens de NHG standaard de volgende stap in de medicamenteuze behandeling, als de maximale dosering metformine onvoldoende effect heeft?

A

Metformine continueren en een sulfonylureumderivaat toevoegen.

29
Q

De eerste stap in de medicamenteuze behandeling van diabetes mellitus type 2 is metformine (bij patiënten met voldoende nierfunctie).

Een patiënt heeft een diabetische nefropathie, met een eGFR van 18 ml/min per 1,73 m2. Hij wordt behandeld met metformine 1000 mg 2 dd. Er wordt bij hem een CT-scan gemaakt, waarbij rӧntgencontrast wordt toegediend. Wat is een zeldzame, maar ernstige bijwerking die in deze situatie door gebruik van metformine kan ontstaan?

A

Lactaatacidose

Een zeldzame, maar ernstige bijwerking is lactaatacidose, vooral bij cumulatie van metformine, meestal uitgelokt door nierfunctieverlies. Vanwege dit laatste is metformine gecontra-indiceerd bij ernstig nierfunctieverlies, zeker als er risico is op additioneel nierfunctieverlies zoals dat bestaat na toediening van röntgencontrastmiddelen bij patiënten met nierfunctieverlies.

30
Q

Welk van de volgende ontregelingen veroorzaakt de combinatie van trillerigheid, zweten en een hongergevoel?

A

hypoglycemie

De verschijnselen van een hypoglykemie kunnen in twee groepen worden ingedeeld. Een daling van het bloedglucosegehalte leidt eerst (bij een waarde < 4 mmol/l) tot stimulatie van het adrenerge systeem, met als symptomen tachycardie, zweten, onrust en tremoren. Wanneer de energievoorziening van de hersencellen tekortschiet, ontstaan neuroglykopene verschijnselen, zoals dysartrie, dubbelzien, hoofdpijn, concentratiestoornissen en verwardheid.

31
Q

Welke van de volgende geneesmiddelen is GEEN SSRI?

Uw keuzes:

Citalopram.
Fluoxetine.
Paroxetine.
Nortriptyline

A

nortriptyline

Nortriptyline is een tricyclisch antidepressivum (TCA). De andere drie genoemde middelen zijn SSRI’s.

32
Q

Vanwege een sombere stemming en angstaanvallen moet een 35-jarige patiënt behandeld worden met een antidepressivum.

Welk antidepressivum is gezien de angstaanvallen het MINST effectief voor de behandeling van deze patiënt?

Citalopram.
Fluoxetine.
Paroxetine.
Nortriptyline.

A

Nortriptyline

Antidepressiva zijn geïndiceerd bij matig-ernstige depressies. Tricyclische antidepressiva kunnen daarnaast gebruikt worden voor bestrijding van neuropathische pijn. SSRI’s hebben ook een uitgesproken anxiolytische werking, waardoor ze een rol hebben bij de bestrijding van angststoornissen. Daarnaast werken ze bij obsessief-compulsieve stoornissen.

33
Q

U bent huisarts. U ziet op uw spreekuur een 59-jarige vrouw die 5 weken geleden begonnen is met tricyclisch antidepressivum in verband met een ernstige depressie Zij geeft nu aan dat ze sinds 2 weken last heeft van obstipatie en duizeligheid bij het opstaan (orthostatische hypotensie).

Ten gevolge van welke twee farmacologische eigenschappen van het medicijn zijn deze bijwerkingen het MEEST waarschijnlijk opgetreden?

A

Blokkade van muscarinereceptor (anticholinergisch) en blokkade van de alfa-1-receptor (antinoradrenerg).

Toelichting: De bijwerkingen van tricyclische antidepressiva kunnen op basis van hun aangrijpingspunten beredeneerd worden. Bijwerkingen zijn van anticholinerge aard (droge mond, obstipatie, urineretentie, verwardheid), antihistaminerge aard (sedatie), anti-noradrenerge aard (orthostatische hypotensie) en veroorzaakt door de kinidineachtige werking (ritmestoornissen).

34
Q

Een oudere patiënt met diabetes mellitus type 2 (waarvoor metformine), anginaklachten (waarvoor acetylsalicylzuur en metoprolol) en hypercholesterolemie (waarvoor simvastatine) gebruikt gedurende 4 maanden amitriptyline in verband met neuropathische pijn. Recent is hij door onbekende oorzaak even weggeraakt en gevallen. De behandelend arts vermoedt dat de val veroorzaakt wordt door amitriptyline.

Welk van onderstaande mechanismen past in deze casus het BEST bij amitriptyline?

A

Amitriptyline verhoogt de kans op ritmestoornissen van het hart.

35
Q

Paroxetine remt de heropname van de neurotransmitter serotonine.

Welke van de volgende geneesmiddelen VERSTERKT dit effect van paroxetine het MEEST, en verhoogt daardoor in deze combinatie de kans op het optreden van het serotonerg syndroom?

A

tramadol

36
Q

Een oudere patiënte (65 jaar) met arthritis psoriatica gebruikt een maal per week methotrexaat met foliumzuur naast diclofenac. Verder gebruikt ze metoprolol en acetylsalicylzuur in verband met secundaire preventie na een myocardinfarct. U wilt starten met paroxetine vanwege een stemmingsstoornis.

Welk farmacotherapeutisch beleid is op basis van de bovenstaande gegevens het MEEST geïndiceerd?

Diclofenac vervangen door tramadol.
Omeprazol preventief voorschrijven.
Paroxetine vervangen door fluoxetine.
Alle bovenstaande antwoorden zijn onjuist.

A

omeprazol voorschrijven

SSRI + NSAID = kans op maagbloeding

Toelichting: NSAID’s in combinatie met SSRI’s geven een verhoogd risico op gastro-intestinale bloedingen. Dit risico is al verhoogd bij oudere patiënten. Daarom wordt aan patiënten > 70 jaar altijd maagprotectie gegeven bij gebruik van NSAID’s. Bij patiënten tussen 60-70 jaar wordt maagprotectie bij een NSAID gestart als er sprake is van additionele risicofactoren, zoals het gebruik van een SSRI. Bij gelijktijdig gebruik van een SSRI en een NSAID kan het daarom zinvol zijn om maagzuurremmende medicatie te geven (protonpompremmer) of als alternatief de dosis van het NSAID te verlagen of het NSAID te vervangen door een selectieve COX-2-remmer.

37
Q

Welk van de volgende kenmerken beschrijft het BELANGRIJKSTE verschil tussen diazepam en oxazepam?

A

Diazepam heeft een langere werkingsduur dan oxazepam.

Temazepam en oxazepam zijn benzodiazepines met een korte halfwaardetijd (T1/2). De T1/2 van diazepam is lang (40-100 uur). Oxazepam (T1/2: 4-15 uur) is een metaboliet van diazepam.

38
Q

Wat is de BELANGRIJKSTE reden dat ouderen vaker last hebben van het ‘hangover’-effect bij het gebruik van een benzodiazepine dan jongeren?

A

Distributie; het verdelingsvolume is groter.

Bij gebruik van benzodiazepines als slaapmiddel kan een residueel effect (‘hangover’) optreden. Dat betekent dat patiënten de volgende dag nog last kunnen hebben van afgenomen alertheid en slaperigheid. Dit komt doordat de vet/water-verhouding bij ouderen verandert: er is meer vet en minder water. Omdat benzodiazepines lipofiel zijn, is bij ouderen het verdelingsvolume groter. Daardoor wordt de halfwaardetijd langer en is er meer kans op een residueel effect.

39
Q

Wat is de reden voor het toevoegen van clavulaanzuur aan amoxicilline?

A

Het verbreden van het antibacteriële spectrum

40
Q

Welke van de volgende groepen van middelen kunnen alleen parenteraal worden toegediend, omdat ze niet door de darmen worden opgenomen?

Uw keuzes:

Aminoglycosiden (bijvoorbeeld gentamicine
Chinolonen (bijvoorbeeld ciprofloxacine).
Penicillines (bijvoorbeeld amoxicilline).
Tetracyclines (bijvoorbeeld doxycycline).

A

Aminoglycosiden zoals gentamicine

41
Q

Een 62-jarige patiënte wordt opgenomen met een sepsis door een nog onbekende verwekker. Zij wordt behandeld met amoxicilline in combinatie met gentamicine. Zij is bekend met een gestoorde nierfunctie, met een geschatte glomerulaire filtratie van 48 ml/min per 1,73 m2.

Op welke bijwerkingen moet zij bij deze combinatie van geneesmiddelen nu extra gecontroleerd worden?

A

Nierfunctiestoornissen en gehoorverlies.

Aminoglycosiden hebben een smalle therapeutische breedte; ze zijn met name ototoxisch en nefrotoxisch. De nefrotoxiciteit is meestal reversibel, in tegenstelling tot de ototoxiciteit. Daarom wordt bij toediening van deze middelen een spiegelbepaling in serum aangeraden, om ototoxische en nefrotoxische doseringen te voorkomen.

42
Q

Een patiënt dient langdurig te worden behandeld met claritromycine. De patiënt gebruikt ter verlaging van het cardiovasculair risico atorvastatine en enalapril. Na een aantal dagen komt de patiënt terug met gewrichtspijn, spierpijn en vermoeidheid. U constateert rabdomyolyse. Met welk geneesmiddel heeft claritromycine een interactie waardoor deze klachten worden veroorzaakt en wat is het achterliggende mechanisme?

A

Atorvastatine; claritromycine inhibeert CYP3A4.

Erytromycine en claritromycine remmen CYP3A4 en zijn substraat van CYP3A4. Sterke remmers van CYP3A4 verhogen de plasmaspiegels van deze antibiotica en dienen daardoor niet gelijktijdig te worden toegediend. Een combinatie van erytromycine of claritromycine met statines die worden gemetaboliseerd door CYP3A4 (zoals simvastatine en atorvastatine), vergroot het risico op statinetoxiciteit (rabdomyolyse).

43
Q

Welk ongewenst effect heeft het gebruik van doxycycline door een zwangere patiënt op de foetus?

A

Het geeft hypoplasie van de botten.
Gebitsverkleuring bij kinderen en fotosensibilisatie zijn bijwerkingen van tetracyclinen (zoals doxycycline). Door de schadelijke werking op bot- en tandweefsel is de toepassing van tetracyclinen tijdens de gehele periode van zwangerschap en bij kinderen tot 8 jaar daarom gecontra-indiceerd.

44
Q

Welke van de volgende stellingen over het intraveneus (IV) toedienen van antibiotica is JUIST?

Uw keuzes:

Antibiotica worden op de SEH in het ziekenhuis alleen via de IV-route toegediend.
Zolang de verwekker niet bekend is, heeft het de voorkeur om antibiotica IV te geven.
IV toediening van antibiotica is geïndiceerd bij patiënten met slik- en passagestoornissen.
Overstappen van IV naar orale toediening doet u op het moment dat de CRP-waarde is genormaliseerd.

A

IV toediening van antibiotica is geïndiceerd bij patiënten met slik- en passagestoornissen.

45
Q

De klaring van een bepaald medicament heeft een eerste-orde-kinetiek. Welke farmacokinetische verandering treedt op als de biologische beschikbaarheid van dit medicament TOENEEMT door een verandering in absorptie van het geneesmidde

A

De plasmaconcentratie in de steady-statefase neemt toe.

46
Q

Amlodipine heeft een eiwitbinding van 98%. Dit geneesmiddel wordt toegediend bij een patiënt met een ernstige hypoalbuminemie.

Wat gebeurt er met het verdelingsvolume van amlodipine bij deze patiënt ten opzichte van een patiënt met een normaal serum albumine?

A

toegenomen

Het verdelingsvolume is het fictieve volume waarover een geneesmiddel zich in het lichaam verdeelt. Het verdelingsvolume zal klein zijn wanneer een relatief groot deel van de totale hoeveelheid geneesmiddel zich in het plasma bevindt, bijvoorbeeld door sterke binding aan plasma-eiwitten. Bij een patiënt met een hypoalbuminemie is de binding van het geneesmiddel aan het plasma-eiwit albumine afgenomen, waardoor het verdelingsvolume toeneemt.

47
Q

U start bij een 72 jarige patiënte met prednison vanwege een polymyalgia rheumatica. Dit middel werkt echter niet en ze heeft ook geen bijwerkingen. Ze vertelt dat ze naast de prednison ook nog een middel inneemt dat ze bij de drogist gekocht heeft. Welke van de volgende middelen is het MEEST waarschijnlijk verantwoordelijk voor het gebrek aan effect van de prednison?

Pantoprazol.
Diclofenac.
Sint-Janskruid.
Echinaforce.

A

Sint-Janskruid

Prednison wordt gemetaboliseerd door CYP3A4. Sint-Janskruid is een enzyminducer van CYP3A4. Daardoor worden medicijnen sneller afgebroken, zodat de bloedspiegel daalt en het effect dus minder wordt. Dit treedt na dagen tot weken op.

48
Q

Een patiënt gebruikt amlodipine. Dit is een lipofiel geneesmiddel. Omdat de patiënt veel te zwaar is, besluit hij af te vallen. Zijn gewicht neemt af van 200 kg naar 100 kg.

Wat is de invloed van het afvallen op de halfwaardetijd van de amlodipine?

A

Neemt af

De halfwaardetijd (T1/2) is evenredig met het verdelingsvolume (Vd) en omgekeerd evenredig met de klaring (Cl): T1/2 = 0,7 x Vd / Cl. Wanneer de patiënt afvalt, neemt het verdelingsvolume af, en zal dus ook de halfwaardetijd afnemen.

49
Q

Een mogelijke oorzaak van trombocytopenie is een heparine-geïnduceerde trombocytopenie (HIT) type II. HIT type II is antistof-afhankelijk.

Iemand heeft in het recente verleden een HIT type II in reactie op heparine gehad. Welke van onderstaande geneesmiddelen is dan GECONTRA-INDICEERD?

A

NAdroparine

50
Q

Een patiënt die bekend is met recidiverende jichtaanvallen en een verhoogd urinezuurgehalte in het bloed moet behandeld worden met allopurinol. Bij het begin van de therapie waarschuwt de reumatoloog voor bijwerkingen.

Wat is een ernstige bijwerking van allopurinol waar u extra bedacht op moet zijn wanneer u dit geneesmiddel voorschrijft?

Anafylactische reactie.
Stevens-Johnson-syndroom.
Trombocytopenie.

A

Stevens-Johnsons syndroom

Het Stevens-Johnson-syndroom (SJS) is een ernstige huidreactie; deze bijwerking is relatief zeldzaam. Bij SJS is < 10% van het lichaamsoppervlak aangedaan. Naast de huid zijn vaak ook slijmvliezen op meerdere plaatsen aangedaan. Dit syndroom gaat meestal gepaard met conjunctivitis en orale mucositis. Middelen die dit kunnen veroorzaken zijn verschillende antibiotica, carbamazepine en allopurinol.

51
Q

Een patiënte van 30 jaar wordt behandeld met amoxicilline/clavulaanzuur. Een paar dagen nadat ze met deze behandeling is begonnen komt ze naar de SEH met bronchospasme, tachypneu en urticaria. De bloeddruk is 90/60 mmHg. Welk medicijn moet als EERSTE gegeven worden?

Adrenaline intramusculair.
Clemastine intraveneus.
Salbutamol vernevelen.

A

In deze casus is er sprake van anafylaxie graad 4 conform Sampson, gezien de aanwezigheid van urticaria, bronchospasmen en hypotensie. Stap 1 in de behandeling is altijd STOPPEN met het verdachte geneesmiddel, gevolgd door adrenaline 0,5 mg i.m., clemastine 2 mg i.v., en dexamethason 8 mg i.v. (in die volgorde). Bij brochospasmen moet ook salbutamol 5 mg via de vernevelaar gegeven worden.

52
Q

In de Geneesmiddelenwet zijn wettelijke verplichtingen opgenomen over het recept.

Wat is er sinds augustus 2013 wettelijk verplicht om op het recept te vermelden indien bekend?

De INR.
Een afwijkende nierfunctie.
De natriumconcentratie in het bloed.
De kaliumconcentratie in het bloed.

A

Afwijkende nierfunctie

53
Q

In welke zin verschilt een opiatenrecept van een gewoon recept?

A

Het aantal tabletten moet uitgeschreven worden.

54
Q

Voor de registratie van generieke middelen hoeft alleen te worden aangetoond dat het werkzame bestanddeel op dezelfde wijze en gedurende dezelfde periode in het lichaam op de plaats van werking komt als het spécialité.

Is dit juist of onjuist?

A

juist

Geneesmiddelsubstitutie is een belangrijk middel om kosten te besparen in de gezondheidszorg. Generieke substitutie is het onderling vervangen van geneesmiddelen met dezelfde werkzame stof, dezelfde sterkte en dezelfde farmaceutische vorm. Voor de registratie van generieke middelen is geen herhaling van preklinische studies nodig, maar hoeft alleen te worden aangetoond dat het werkzame bestanddeel op dezelfde wijze en gedurende dezelfde periode in het lichaam op de plaats van werking komt als het spécialité.

55
Q

Een patiënt krijgt een antibioticakuur waarvan volgens de richtlijn 50 mg/kg per 24 h in 4 gelijke doses geïndiceerd is. De patiënt weegt 20 kg. U dient de antibiotica toe via een drank die 50 mg/ml bevat Bereken hoeveel ml drank u moet geven per dosis.

A

Per 24 uur moet 50 mg/kg toegediend worden. Bij deze patiënt van 20 kg is dat 1000 mg per 24 uur. De drank bevat 50 mg/ml. Over 24 uur moet dus 1000/50 = 20 ml toegediend worden. Dit moet opgedeeld worden in 4 doses. 20/4 = 5 ml per dosis.

5 ml

56
Q

Bijwerkingencentrum Lareb maakt onderscheid tussen teratogene effecten (deze leiden tot structurele en functionele aangeboren afwijkingen) en farmacologische effecten (tijdelijk nadelige effecten voor de foetus) van geneesmiddelen die tijdens de zwangerschap worden gebruikt. Het risico op farmacologische effecten bij de foetus verschilt per fase in de zwangerschap. Wanneer is het farmacologisch risico het HOOGST?

A

3e trimester

57
Q

Welk van de onderstaande middelen kan ZONDER risico op teratogeen effect voorgeschreven worden aan een zwangere patiënte?

Acenocoumarol.
Amoxicilline.
Carbamazepine.
Enalapril.

A

amoxicilline

Het volgende classificatiesysteem dient als hulpmiddel bij het inschatten van de risico’s en de afweging om een geneesmiddel wel of niet voor te schrijven tijdens de zwangerschap:
- Ruime ervaring; kan gebruikt worden (amoxicilline valt in deze klasse)
- Farmacologisch effect; controle bij gebruik
- Farmacologisch effect; (tijdelijk) niet gebruiken
- Teratogeen effect; controle bij gebruik (carbamazepine valt in deze klasse)
- Teratogeen effect; (tijdelijk) niet gebruiken (acenocoumarol en enalapril vallen in deze klasse)
- Onvoldoende ervaring; risico onbekend.

58
Q

Een patiënte is net bevallen van een dochter. Ze geeft borstvoeding maar heeft een mastitis ontwikkeld waarbij ze veel pijn heeft. Ze vraagt om een pijnstiller.

Welk medicijn kunt u haar beter NIET voorschrijven?

Ibuprofen.
Paracetamol.
Codeïne.

A

et volgende classificatiesysteem dient als hulpmiddel bij de overweging om de borstvoeding al dan niet voort te zetten:
- Meest veilig: handhaven (paracetamol en ibuprofen vallen in deze klasse)
- Waarschijnlijk veilig
- Risico onbekend
- Mogelijk risico (codeïne valt in deze klasse)
- Risico: stoppen met borstvoeding.

Codeïne is een CYP2D6-substraat en wordt omgezet in morfine. Sommige patiënten – met name ‘ultrarapid metabolizers’ – doen dit zeer efficiënt. Kinderen kunnen morfine nog niet goed metaboliseren omdat de glucuronidering onrijp is. Dit betekent dat kinderen gevoelig kunnen zijn voor een overdosis morfine als de moeder codeïne gebruikt.

59
Q
A