Onderzoeksvaardigheden Domein A Flashcards

(6 cards)

1
Q

Afhankelijke variabelen

A

De gevolgen of uitkomsten van de onafhankelijke variabelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Onafhankelijke variabelen

A

De onafhankelijke variabelen zijn de condities voor de verschijnselen waarnaar de afhankelijke variabelen verwijzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geoperationaliseerd

A

Iets abstracts wordt meetbaar gemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Indicatoren

A

Criteria die bepalen wanneer het verschijnsel gegeven is en in welke mate

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Correlatie

A

Twee indicatoren verwijzen naar elkaar of hangen samen.

VB: Kinderen met een grotere schoenmaat kunnen beter lezen → NIET omdat ze grotere schoenen hebben, maar omdat oudere kinderen beter kunnen lezen en zij hebben grotere schoenmaten dan jonge kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly