Onregelmatige verba Flashcards
(268 cards)
1
Q
klokkijken
A
telling time
2
Q
uitzenden
A
to broadcast
3
Q
opheffen
A
отменять
4
Q
schrijven
A
to write
5
Q
heengaan
A
to leave
6
Q
zich afvragen
A
to wonder
7
Q
inschrijven
A
to subscribe
8
Q
blijken
A
to turn out
9
Q
verbieden
A
to prohibit
10
Q
overschrijven
A
to overwrite
11
Q
inhouden
A
влечь за собой
12
Q
binnenrijden
A
вьезжать
13
Q
opstaan
A
to get up
14
Q
toestaan
A
to allow
15
Q
vallen
A
падать
16
Q
meehelpen
A
help out
17
Q
weergeven
A
to display
18
Q
opendoen
A
to unlock
19
Q
ophangen
A
повЕсить
20
Q
nagaan
A
to check
21
Q
afsluiten
A
to shut down
22
Q
dichtgaan
A
close
23
Q
bewegen
A
to move
24
Q
dichtknijpen
A
сжимать
25
wijzen
to point
26
opschrijven
to write down
27
aanhouden
придерживаться
28
overslaan
to skip
29
samenkomen
come together
30
overdrijven
приувеличивать
31
vasthouden
держать в руках
32
overslaan
to skip
33
verliezen
to lose
34
achterlopen
отставать
35
sluiten
to close
36
bieden
to bet
37
binnenkomen
входить
38
bekijken
to view
39
doorbrengen
to spend
40
voornemen
to intent
41
intrekken
втягивать
42
schelden
ругать
43
tegenvallen
to disappoint
44
vangen
to catch
45
steken
ранить
46
spannen
напрягать
47
klaarstaan
to be ready
48
afslaan
to decline
49
staan
to stand
50
opeten
доесть
51
verkiezen
to prefer
52
nemen
to take
53
opnemen
to record
54
afkomen
go down
55
ontgaan
ускользать
56
nadenken
think carefully
57
lesgeven
to teach
58
onderbreken
to interrupt
59
omschrijven
to describe
60
verlopen
pass by / expire
61
inschenken
подлить (вина)
62
nalaten
to fail
63
stelen
to still
64
doorvragen
keep asking
65
afzien
страдать
66
wegjagen
прогонять
67
doorverbinden
to forward
68
terugdoen
give back
69
toegeven
admit
70
terugzien
to look back
71
uitslapen
выспаться
72
langsgaan
to past by / проходить мимо
73
heten
to hate
74
meevallen
be better than expected
75
lijken
to appear
76
opvallen
выделяться
77
weglopen
уходить
78
aangeven
to give in hand / вручить
79
voldoen
удовлетворять
80
uitkomen
выходить, раскрывать
81
overhouden
left over
82
opschieten
to hurry
83
doorhebben
to realize
84
afwijen
отсутствовать
85
wegbrengen
take away, убрать
86
schenken
to donate
87
inwinnen
try to get
88
ondernemen
to take action / принимать меры
89
jagen
to hunt
90
ontslaan
to fire
91
vastliggen
зафиксировать
92
brengen
to bring
93
hardlopen
бегать
94
strijken
to iron / гладить
95
braden
жарить
96
inbreken
вломиться
97
vechten
to fight
98
uitvallen
выпадать
99
ingaan
enter
100
bijdragen
to contribute
101
uithangen
развесить / тусить
102
bewijzen
to prove
103
ophouden
прекращать
104
hangen
висеть
105
voorkOmen
to prevent
106
onderzoeken
to research
107
bijschrijven
начислять
108
overgeven (zich)
to surrender
109
aanvragen
to request
110
overeenkomen
to agree
111
omgaan
to deal with
112
omkomen
die by accident
113
opgeven (zich)
to give up
114
verzoeken
to request
115
verzinnen
invent
116
verbinden
to connect
117
roepen
кричать
118
weglaten
пропустить
119
scheiden
to devorse
120
opbrengen
to raise
121
besluiten
to decide
122
trekken
to pull
123
ontbreken
отсутствовать
124
toekomen
заслужить
125
liefhebben
to love
126
vergelijken
to compare
127
schrikken
напугать
128
overlijden
to past away
129
opengaan
to open
130
herschrijven
to rewrite
131
smelten
плавить
132
aanspreken
to start talking, обратиться
133
beschrijven
to describe
134
uitspreken
to pronounce
135
aanstaan
find something nice
136
overgaan
переходить
137
opvangen
подхватить
138
doorlezen
to read to the end
139
aanwijzen
to be present
140
aanhebben
to wear
141
snijden
to cut
142
bedragen
to amount
143
slaan
to beat
144
overnemen
перенимать
145
oversteken
to cross / переходить
146
geheimhouden
keep secret
147
gelden
применять
148
opgaan
to get up
149
liegen
to lie / врать
150
aflopen
to expire
151
inlopen
walk in
152
opzeggen
передумать
153
bijhouden
успевать, придерживается
154
vergaan
погибнуть
155
liggen
лежать
156
opwaaien
to blow up
157
doorlopen
to run thought
158
aansluiten
to connect
159
verstaan
понимать
160
afvallen
похудеть
161
VOORkomen
встать перед
162
schieten
to shoot
163
terechtkunnen
can be helped
*waar kan ik terecht met mijn klachten?*
164
meenemen
взять с собой
165
onthouden
to remember
166
aannemen
to accept
167
eruitzien
to look
168
verkrijgen
to obtain
169
ontvangen
получать
170
inzien
взглянуть
171
nalezen
read carefully
172
verschijnen
to pop up
173
breken
to break
174
bedenken
to thank
175
verdwijnen
to disappear
176
opzoeken
to look up
177
bestaan
to exist
178
slaan
to beat
179
meekomen
сопровождать
180
wegblijven
stay away
181
uitdoen
снять
182
sterven
to die
183
beklimmen
to climb (beklim de berg VS klim naar de berg)
184
afspreken
to agree
185
neerkomen
пАдать
186
doorgaan
продолжать
187
houden
to keep
188
afslaan
to decline
189
vooruitlopen
предвидеть , идти впереди
190
opmeten
to measure / замерять
191
meekijken
наблюдать
192
overwegen
to consider
193
uitkijken
looking out /.выглядывая наружу
194
optreden
to perform
195
afblijven
stay away
196
ophebben
to wear on head \ to finish
197
aanbieden
to offer
198
zenden
to send
199
neervallen
fall down
*ik mag hier ter plekke neervallen als dat waar is ik geloof daar helemaal niets van*
200
opdrinken
допить
201
aanrijden
to collide / столкнуться
202
vermijden
to avoid
203
klaarliggen
to be ready
204
bevallen
giving birth
205
binnenlaten
впустить
206
stinken
пахнуть
207
volhouden
упорствовать
208
zich voordoen
проиходить с собой
209
zich bedragen
to behave
210
ontbijen
to get breakfast
211
ontspannen
расслабляться
212
rondgaan
go around
213
overbrengen
переносить
214
doorslapen
sleep thought
215
waaien
to blow
216
langskomen
come by / заглянуть
217
aansteken
to light / поджечь
218
uitbreken
расширить / вырваться
219
meedenken
думать вместе
220
doodgaan
die
221
aandragen
suggest
222
uitgeven
to publish
223
vervangen
to replace
224
ontslaan
увольнять
225
misgaan
ошибаться
226
wegen
to weigh
227
afbreken
break down
228
weten
to know
229
aantrekken
натягивать
230
meten
измерять
231
uitzoeken
выяснить
232
afweten
know about
233
verwijzen
to refer
234
begraven
закапать
235
bezoeken
to visit
236
achterlaten
leave behind
237
buigen
сгибать
238
innemen
принимать внутрь
239
denken
to think
240
doorrijden
to drive through / проехать мимо
241
knijpen
to pitch / ушепнуть
242
uitbrengen
выпускать
243
afwassen
отмывать
244
dragen
to wear
245
doortrekken
протягивать
246
zwijgen
to keep silence
247
navragen
уточнять
248
doorverwijzen
to redirect
249
afdoen
take off / снимать
250
doorgeven
передать
251
ontwerpen
to design
252
scheren
to shave
253
rondkijken
looking around
254
meelopen
гулять вместе, следовать примеру других
255
ontstaan
возникнуть
256
inslapen
засыпать , falling asleep
257
voorzien
forecast / предвидеть
258
afsnijden
to cut off / сократить
259
heffen
взымать
260
verdenken
to suspect
261
verdragen
терпеть
262
uitlopen
выбегать
263
aankunnen
to manage
264
opvragen
запросить
265
deelnemen
participate
266
varen
плыть
267
aangaan
to engage
268
meebrengen
взять с собой