Opstaan en wassen... Flashcards
(36 cards)
1
Q
wakker
A
wakker
2
Q
opstaan (uit bed)
A
opstaan (uit bed)
3
Q
aankleden
A
aankleden
4
Q
bad
A
bad
5
Q
douche
A
douche
6
Q
douchen
A
douchen
7
Q
kraan
A
kraan
8
Q
wassen
A
wassen
9
Q
zeep
A
zeep
10
Q
washand
A
washand
11
Q
haren wassen
A
haren wassen
12
Q
shampoo
A
shampoo
13
Q
spetteren (handen)
A
spetteren (handen)
14
Q
afdrogen (lichaam)
A
afdrogen (lichaam)
15
Q
handdoek
A
handdoek
16
Q
badjas
A
badjas
17
Q
tanden poetsen
A
tanden poetsen
18
Q
tandenborstel
A
tandenborstel
19
Q
tandpasta
A
tandpasta
20
Q
kam
A
kam
21
Q
haarborstel
A
haarborstel
22
Q
speld (haar)
A
speld (haar)
23
Q
elastiek(je)
A
elastiek(je)
24
Q
staart (haar)
A
staart (haar)
25
spiegel
spiegel
26
luier
luier
27
billendoekje
billendoekje
28
poep
poep
29
poepen (ook voor drukken)
poepen (ook voor drukken)
30
ruiken
ruiken
31
stinken
stinken
32
plas/ plassen
plas/ plassen
33
wc-papier
wc-papier
34
po
po
35
zelf-doen jij
zelf-doen jij
36
zelf-doen ik
zelf-doen ik