Organisatie Flashcards

1
Q

Omschrijving organisatie

A

Een organisatie is een samenwerkingsverband tussen mensen die met bepaalde middelen proberen een bepaald doel te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kenmerken van een organisatie

A
  • (beroepsopleiding) werk wordt uitgevoerd door mensen die een beroepsopleiding hebben gedaan.
  • (betaald werk)mensen krijgen betaald voor het leveren van prestaties
  • (formele regels)gedragsregels en procedures zijn schriftelijk vastgelegd
  • (functionele werkverdeling) verdeling van werk in functie en taken die gebaseerd is op vakkennis
  • (gezagslagen) een aantal mensen hebben bevoegdheden om anderen opdrachten te geven
  • (specifieke doelen)concrete en specifieke doel bijv. Winst of vergroten marktaandeel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Begrippen; organisatie, bedrijf, onderneming en instelling

A

Organisatie= algemene aanduiding voor een samenwerkingsverband waarin mensen met bepaalde middelen een bepaald doel willen bereiken.
Bedrijf= organisatie die goederen of diensten voorbrengt
Onderneming=zelfstandige arbeidsorganisatie gericht maken van winst
Instelling= benaming voor een arbeidsorganisatie die veel voorkomt in de non-profitsector

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Begrippen profit-non-profitorganisatie

A
Profit= als doel winst maken
Non-profit= levert diensten in het algemeen maatschappelijkbelang waarbij het niet gaat om winst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Indeling productie naar aard en wijze

A

Primaire sector= gericht op voorzien dagelijkse levensbehoeften zoals natuurproducten
Secundaire sector= verwerking grondstoffen tot producten
Tertiaire sector= commerciële diensten persoonlijk en zakelijk
Quartaire sector= dienstverlening door semi -overheid op non-profit basis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Verschillende samenwerkingsvormen tussen organisatie

A
  1. Samenwerkingsovereenkomst= twee of meer rechtspersonen maken de afspraak op een bepaald gebied te gaan samenwerken
  2. Joint-venture= samenwerkingsovereenkomst die leid tot een nieuwe organisatie
  3. Holding of concern= overkoepelde organisatie waarin zeggenschap en bevoegdheden zijn gecentraliseerd
  4. business units=opdeling van een grotere organisatie, functioneert zelfstandig met specialisten en eigen stafdiensten
  5. franchising=tegen betaling gebruik maken van naam en faciliteiten moederbedrijf (gezamelijk merknaam, reputatie, marketing,reclame ,inkoop enz)
  6. Fusie=twee of meer rechtspersonen gaan geheel op in een nieuwe organisatie
  7. Strategische allianties=wederzijdse deelname in het risicodragend vermogen van een bedrijf in dezelfde branche. Waarbij op zoveel mogelijk terreinen de samenwerking wordt opgezocht en gebruik wordt gemaakt van elkaars capaciteiten.
  8. Co-makership= twee bedrijven die een overeenkomst sluiten waarbij het ene bedrijf voor de ander een de van het productieproces overneemt. Co-maker is is meestal gespecialiseerd.
  9. Leasing= huren van kapitaal goederen door organisatie, (operationeel en financieel= eigendom gaat over naar huurder)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Organisatietheorieen

A
  1. Wetenschappelijke bedrijfsvoering(scientific management)
  2. Algemene managementtheorieen
  3. Human relations- beweging
  4. Revisionisme
  5. Overigestromingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Omschrijving wetenschappelijke bedrijfsvoering

A

Grondlegger scientific management Frederick Taylor, ontwerper functionele organisatie
Uitvoering van nauwkeurige arbeidsstudies met als doel prestatieverbeteringen bereiken.
Loon werd gezien als belangrijke motiverende factor. Streven naar vastleggen objectieve productienormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Omschrijving algemene management theorie

A

Henri fayol, introductie lijnorganisatie
Uitgangspunt de organisatie als geheel, hoe het beste van boven af te leiden.
Ontwikkeling aanbevelingen, richtlijnen en principes om de organisatie als geheel vorm te geven.
5 essentiële elementen van leidinggeven; vooruitzien en plannen,organiseren, eenheid van bevel, coördineren en controleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kenmerken klassieke school

A
  • Taylor en fayol zijn de grondleggers
  • bedrijf wordt beschouw als een machine, werk geregeld in procedures en instructies
  • doel staat voorop (opvoeren productie)
  • medewerkers worden gezien als rationele wezens die werken voor geld (stuk-premieloonstelsel stelsel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Omschrijving human relations-beweging

A

Elton mayo, hawthorne onderzoek, aandacht menselijke aspecten.

  • medewerker is een complex wezen, werkt niet alleen obv verstandelijke argumenten maar ook obv gevoelsoverweging.
  • door bevrediging psychologische en sociale behoefte van medewerkers kan productie ook verhoogd worden.
  • de groep waarin gewerkt wordt is belangrijk voor de motivatie
  • er wordt vaak gewerkt op basis van informele organisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Omschrijving revisionisme

A
  • klassieke school en HR beweging bij elkaar brengen
  • benadrukt zowel de technische als de sociale organisatie waarbij democratisering als humanisering van arbeid centraal staan
  • taakverrijking, taakverruiming en taakroulatie zijn hulpmiddelen
  • blanke en mouton ontwikkelden model met stijlen leiding geven (managerial grid)
  • belangrijkste vertegenwoordiger; rensis linkert (linking pin- model)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Fasen productie-of dienstverleningsproces

A
  1. Input= menselijke arbeid, kapitaal,kennis en grondstoffen
  2. Transformatie/throughput= omvormingsproces
  3. Output= uiteindelijke product of dienst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke indeling heb je in interne organisatieprocessen

A
  • indeling naar mate van betrokkenheid bij het proces

- indeling naar functie van het proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe ziet de indeling eruit bij betrokkenheid van proces

A
  1. Primaire proces= input-throughput-output (Bestuursproces, erop gericht de activiteiten in het primaire proces te richten op de doelstellingen van het bedrijf)
  2. Ondersteunende proces= planning, logistiek, marketing, kwaliteitzorg, research en onderhoud
  3. Beheersingsproces= financiën,personeelsbeleid en administratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de indeling bij functie van het proces

A
  • commercieel proces= marketing, verkoop, inkoop en reclame&PR
  • technischproces= ontwikkeling &research, transformatieproces onderhoud
  • financieelproces= vastgelopen van en voorzien in vermogensbehoefte,begroten en budgetteren, financiele administratie en rapportage
  • personeelsproces= werving en selectie, loopbaanplanning en managementdevelopment, opleiding en training, honorering en beoordeling
  • logistiekproces= lat-op en routing, opslag en transport, voorraadbeheer en besturing inkoop en productie
17
Q

Omschrijving na organisatieomgeving

A

Alle invloeden van buiten het bedrijf, die van belang zijn voor het functioneren van het bedrijf, die het management niet via de hiërarchie kan beïnvloeden.

18
Q

Welke onderscheidingen worden gemaakt n een organisatieomgeving?

A
  1. Macro-omgeving= indirecte omgeving, ontwikkelingen die het bedrijf beïnvloeden, maar waarop het management nauwelijks of geen invloed heeft (economisch,technologisch, sociaal en maatschappelijk gebied)
  2. Meso-omgeving= directe omgeving,invloed van alle belanghebbenden van buiten de organisatie (stakeholders)
  3. Micro-omgeving= directe omgeving, invloed die managers en medewerkers hebben binnen het bedrijf
19
Q

Welke omgevingsfactoren zijn van invloed op de organisatie?

A
  • DESTEP
    1. Demografische= bevolkingsomvang, leeftijd, bevolkingsgroei en geografische verspreiding.
    2. Economisch= inflatie en rente ontwikkelingen, inkomensverdeling, concurrentie
    3. sociaal-cultureel=tradities en gebruiken, scholingskansen en opleidingsmogelijkheden
    4. technologisch= ontwikkeling mbt machines en apparatuur
    5. Ecologisch of geografisch= bodemgesteldheid, ligging tov belangrijke verbindingswegen
    6. Politieke= politieke verhoudingen, wetgevingbelastingstelsel, internationale verhoudingen en verdragen
20
Q

Welke belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen hebben op dit moment invloed op de organisaties?

A
  • participatie en democratisering
  • opvattingen over arbeidsverdeling
  • sociaal en economische zekerheden
  • cultuurverandering
  • belanghebbenden en stakeholders
21
Q

Wat is de systeemtheorie?

A
  • organisatie is een open systeem waarop allerlei invloeden vanuit de omgeving invloed hebben
  • wederzijdse beïnvloeding tussen organisatie en samenleving
  • input uit de omgeving en output naar de omgeving
  • dynamisch evenwicht tussen input en output
  • cyclisch proces om het evenwicht te bewaren
  • informatie uitwisseling
22
Q

Wat is contigentietheorie?

A
  • er bestaan geen standaard organisatiestructuren en management opvattingen omdat ze altijd situatie gebonden zijn
  • is een aanvulling op de andere theorieën .
  • andere naam situationele benadering