OVT VTT 1 Flashcards
(70 cards)
bakken
bakte, bakten, gebakken
barsten
barstte, barstten, gebarsten (to burst)
bederven
bedierf, bedierven, zijn/hebben bedorven (to spoil)
beginnen
begon, begonnen, zijn begonnen
begraven
begroef, begroeven, begraven (to bury)
begrijpen
begreep, begrepen, begrepen
besluiten
besloot, besloten, besloten (to decide)
bevallen
beviel, bevielen, zijn bevallen (to give birth)
bewegen
bewoog, bewogen, bewogen (to move)
bewijzen
bewees, bewezen, bewezen (to prove)
bezoeken
bezocht, bezochten, bezocht
bidden
bad, baden, gebeden (to pray)
bieden
bood, boden, geboden (to offer)
binden
bond, bonden, gebonden (to tie)
bijten
beet, beten, gebeten
blazen
blies, bliezen, geblazen (to blow)
blijven
bleef, bleven, zijn gebleven
blinken
blonk, blonken, geblonken (to shine)
braden
braadde, braadden, gebraden (to roast)
breken
brak, braken, zijn/hebben gebroken
brengen
bracht, brachten, gebracht
buigen
boog, bogen, gebogen (to bow)
denken
dacht, dachten, gedacht
doen
deed, deden, gedaan