OWP Tenta Flashcards

(126 cards)

1
Q

Ontwikkelingspsychologie

A

Studie van veranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vijf domeinen OWP

A
  1. Biologisch
  2. Emotioneel
  3. Sociaal
  4. Taalkundig
  5. Coginitief

(BEST C)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Nativisme

A

Ontwikkeling wordt bepaald door erfelijke factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Empirisme

A

Ontwikkeling wordt bepaald door omgevingsfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Continue ontwikkeling

A

Geleidelijke ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Discontinue ontwikkeling

A

Opeenvolging van abrupte veranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sensitieve periode

A

individu extra gevoelig voor omgevingsinvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kritieke periode

A

Veranderingen vereist om de ontwikkeling op normale manier te laten verlopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Evolutionaire theorie

A
  1. Universeel verloop van stadia en groei
  2. Vastlegging adaptieve conditionele ontwikkelingspaden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Psycodynamische theorie (Freud)

A

Ontwikkeling vindt plaats in 5 stadia:
1. Orale fase -> eten
2. Anale fase -> toilet gebruiken
3. Fallische fase -> anatomie interesse
4. Latentie fase -> vermijding relaties
5. Genitale fase -> seksuele verlangens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ego

A

Rationeel en realiteitsgebonden aspect, sociaal gepast gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Superego

A

Internaliseert ouderlijke of maatschappelijke moraal en ontwikkelt een geweten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ethologische theorie (Bowlby)

A

Gedrag -> context + adaptieve en overlevende waarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Sociale leertheorie (Bandura)

A

Observationeel leren, 4 processen:
1. Attentie
2. Retentie (onthouden)
3. Reproductie (kunnen)
4. Motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Constructionisme (Piaget)

A

Kinderen zoeken actief naar nieuwe info. Manier van denken verandert kwalitatief. Focus op verschillen in levensfases van kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Socioculturele theorie (Vygotsky)

A

Ontwikkeling is resultaat van de interacties die kinderen met verder ontwikkelde personen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Ecologische theorie (Bronfenbrenner)

A

5 systemen:
1. Microsysteem -> dichtbije interacties
2. Mesosysteem -> onderlinge relaties componenten micro
3. Exosysteem -> omgevingen, indirect contact
4. Macrosysteem -> patronen cultuur
5. Chronosysteem -> verandering over tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Psychosociale theorie (Erikson)

A

ontwikkeling bestaat uit verschillende stadia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Deugden

A

vloeit uit succesvolle oplossing van psychosociaal conflict

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Pathologie

A

vloeit uit het niet oplossen van conflicten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Zelfdeterminatie theorie (Deci & Ryan)

A

2 assumpties:
1. organismisch perspectief
2. omgeving heeft positieve/negatiefe invloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Basale behoeften (ABC)

A
  1. Autonomy
  2. Belongingness
  3. Competence
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Neo-piagetiaanse theorieën

A

Combinatie theorie Piaget met informatieverwerkingsbenadering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Executive control structure

A

mentaal plan voor oplossen problemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Connectionistische modellen
onderling verbonden knooppunten, leren gaat door het aanpassen van de sterkte van verbindingen
26
Zelfrapportage
vragenlijst/interview - voor meten subjectieve variabelen - niet geschikt voor jonge kinderen, gevoelig voor sociaal wenselijkheid
27
Ouder/leerkracht/peer rapportage
Meten van gedrag in context - gevoelig voor bias
28
Observatie
Naturalistisch: alledaagse omgeving Gestructureerd: geënsceneerde omgeving - gedrag beïnvloedbaar, moeilijk om laag frequent gedrag te meten
29
Cross-sectionele methode
Vergelijkt verschillende groepen op een tijdsstip - Geen inzicht in individuele ontwikkeling - moeilijk vinden groepen
30
Longitudinale methode
Zelfde personen worden herhaaldelijk gemeten - Duurt lang - Geeft inzicht in individuele ontwikkeling en associaties tussen variabelen
31
Cohort-sequentieel design
combi tussen cross-sectioneel en longitudinaal -> verschillende leeftijdsgroepen worden op verschillende momenten gemeten
32
Experimentele methode
voor oorzakelijke verbanden
33
Autoritatieve opvoedstijl
Veel controle en veel warmte -> vriendelijk kind
34
Autoritaire opvoedstijl
Veel controle en weinig warmte -> geïrriteerd kind
35
Toegevende opvoedstijl
Weinig controle en veel warmte -> agressief kind
36
Verwaarlozende opvoedstijl
Weinig controle en weinig warmte -> verwaarloosd kind
37
Coercion theorie
Gedrag van kinderen wordt beïnvloed door de interactie tussen genen en omgeving
38
Sociometrie
4 soorten kinderen 1. populair (veel vrienden) 2. controversieel (mix) 3. verwaarloosd/gegeneerd (geïsoleerd) 3. afgewezen (agressief/gesloten)
39
beloning-kostenfase (vriendschap)
vrienden moeten helpen en lijken op jou (7-9 jaar) functie = inititatief
40
Normatieve fase (vriendschap)
vrienden accepteren elkaar, zelfde attitudes (10-11 jaar) functie = ijver
41
Empathische fase (vriendschap)
oprecht en intiem, wederzijds begrip en gemeenschappelijke interesses (12-13 jaar) functie = identiteit
42
Prenatale ontwikkeling
3 perioden: 1. Zygote (germinale fase) 2. Embryo (embryonale fase) 3. Foetus (foetale fase)
43
teratogenen
omgevingsfactoren die kunnen leiden tot aangeboren afwijkingen
44
Foetaal alcoholsyndroom (FAS)
moeder dronk alcohol tijdens zwangerschap
45
Fasen bij geboorte
3 fasen: 1. Ontsluiting 2. Uitdrijving 3. Nageboorte
46
Puberteit
begin van de seksuele volwassenheid
47
Genetische transmissie
samensmelting zaadcel+eicel
48
Chromosomen
bevatten DNA, 46 chromosomen per cel
49
Meiose
celdeling van geslachtscellen
50
crossing over
stukjes chromosomen switchen van plek -> genetische variatie
51
Mitose
celdeling
52
Neurale proliferatie
snel vermenigvuldigen van neuronen tijdens embryonale fase
53
Gliacellen
berschemen, ondersteunen, helpen neuronen
54
Neurale migratie
verplaatsing neuronen naar goede plek
55
Synaptogenese
vorming synapsen
56
Neurale dood
geprogrammeerde celdood
57
Haptische perceptie
waarneming dmv aanraking
58
Binoculaire dispariteit
alleen met twee ogen waar te nemen -> niet bij baby's
59
Habituatie
Wennen aan een stimulus
60
Intuïtief ouderschap
Hoge stem, repetitief praten, herkenbare gezichtsuitdrukkingen
61
Babinski reflex
aanraken voetzool -> grote teen omhoog, andere krullen
62
Babkin reflex
aanraken handpalmen -> baby mond open, ogen dicht, hoofd bewegen
63
Moro reflex
hard geluid -> baby strekt en trekt daarna ledematen weer naar lichaam
64
Palmair grijpreflex
Aanraken handpalm -> baby pakt vinger
65
Plantair grijpreflex
Aanraken voetzool -> baby grijpt vinger met tenen
66
Rooting reflex
aanraken wang -> zuigen en borst zoeken
67
Stap reflex
baby boven grond houden -> stapbewegingen
68
Zuigreflex
iets in mond doen -> baby zuigt
69
Ego-controle
drempel om emoties/impulsen, gevoelens binnen te houden of te uiten
70
Ego-veerkracht
aanpassen ego-controle aan omstandigheden
71
Temperament kinderen
1. veerkrachtigen -> makkelijk 2. overcontrollers -> langzaam opwarmend 3. ondercontrollers -> moeilijk
72
hechting
sterke emotionele band
73
Psychoanalytische theorie van hechting (Freud)
Baby's hechten zich aan hun verzorgers
74
leertheorie van hechting
hechting met verzorger door beschikaarheid voedsel
75
cognitieve ontwikkelingsbenadering
hechting doordat baby verschil ziet tussen moeder en vreemde
76
Hechtingsstijlen
vier verschillende: 1. Veilige hechting 2. Vermijdende hechting -> ouder afwijzend 3. Angstige hechting -> ouder onvoorspelbaar, verlatingsangst 4. Gedesorganiseerde hechting -> toenadering levert angst op
77
Protodeclaratief
gebaar bij preverbale communicatie
78
Protoimperatief
gebaar om iemand iets voor je te laten doen
79
Categorische spraakperceptie
onderscheiden klanken
80
Fonologie
fonemen van taal
81
Semantiek
Woordbetekenissen en -combinaties
82
Grammatica
Structuur van taal
83
Pragmatiek
regels voor taalgebruik
84
Nativisme
geboren aanleg tot leren van taal
85
Language Acquisition Device (LAD)
aangeboren mentale structuur die helpt bij verwerven van taal
86
Sociaal-interactionisme
taal is niet aangeboren, wel sprake van biologische voorbereiding
87
Language Acquisition Support System (LASS)
ondersteuningssysteem voor ontwikkeling taal
88
Overextensie
gebruik van 1 woord voor referentie van veel dingen
89
Onderextensie
1 woord gebruiken voor specifiek iets
90
Assimilatie
toepassen van bestaand schema
91
Accomodatie
aanpassen/veranderingen van een bestaand schema
92
Piagets ontwikkelingsfasen
1. Sensomotorische fase -> reflexen 2. Preoperationele stadium -> symbolen 3. Concrete operationele periode -> logisch redeneren 4. Formele periode -> abstract denken
93
Theory of Mind (ToM)
Begrijpen mentale staten die anders zijn dan zichzelf, ontwikkelen empathie
94
Intelligentie (Gardner)
Bekwaamheid om te leren en problemen op te lossen
95
IQ (intelligentiequotient)
4 factoren: 1. verbaal begrip 2. perceptuele redeneerfactor 3. werkgeheugen 4. verwerkingssnelheid
96
associatief leren
lager niveau leren, eenvoudige associatievaardigheden
97
cognitief leren
hoger niveau leren
98
entity
intelligentie staat vast
99
incremental
intelligentie kan groeien
100
leerkrachtvaardigheden
3 onderdelen 1. emotionele steun 2. organisatorische vaardigheden 3. instructievaardigheden
101
Morele ontwikkeling (Piaget)
3 fases ontwikkelen morele concepten: 1. premorele/amorele fase -> niet bezig met regels 2. moreel realisme -> respect regels 3. moraliteit van wederkerigheid -> flexi regels
102
cognitieve theorie morele ontwikkeling (Kohlberg)
Moraal stadia 1. preconventionele levels -> vermijden straf, krijgen beloningen 2. conventionele levels -> conformeren 3. postconventionele levels -> vorming moreel oordeel
103
antisociaal gedrag
schadelijk gedrag voor anderen
104
theorie van Moffitt
2 soorten antisociaal gedrag 1. Levenslang 2. Puberteit-beperkt
105
Rijpingskloof
volgroeid lichaam maar tegelijkertijd supervisie door ouders en leeftijdsbeperkingen
106
Leeftijd-misdaad curve
in begin puberteid stijgt het aantal vergrijpen dramatisch
107
relationele agressie
roddelen, buitensluiten
108
openlijke agressie
slaan, trappen
109
prosociaal gedrag
gedrag om een ander te laten profiteren
110
psychopathologie
mentale stoornissen
111
pathologie
ziekte
112
statistisch model atypische ontwikkeling
atypische ontwikkeling wijkt af van gemiddelde
113
ideale/cultuur model atypische ontwikkeling
atypische ontwikkeling wijkt af van ideaal, verschilt per cultuur
114
externaliserende stoornis
Gedrag voldoet niet aan de eisen van situatie
115
internaliserende stoornis
terugtrekken van anderen, gebrek aan spontaniteit
116
Comorbiditeit
stoornissen komen vaak samen voor
117
multifinaliteit
zelfde startpunt -> andere uitkomsten
118
Equifinaliteit
verschillende ontwikkelingspaden -> dezelfde uitkomst
119
twee manieren van oud worden
1. primary ageing -> geleidelijke afname van fysieke mogelijkheden door genetische factoren 2. secondary ageing -> aftakeling door verwonding, ziekte
120
Disengagement theory
succesvol ouder worden door geleidelijk terugtrekken van de wereld
121
Activity theory
succesvol ouder worden door interesse en activiteit in het leven behouden
122
Continuitiy theory
succesvol ouder worden door activiteit behouden, maar ook door terug te trekken
123
vloeibare intelligentie
abstract redeneren
124
Gekristalliseerde intelligentie
intelligentie op basis van kennis, educatie en ervaring
125
Soorten liefde
1. infutuation -> alleen passie 2. romantisch -> intimiteit en passie 3. fatuous -> passie en toewijding 4. consummate -> passie, intimiteit en toewijding
126
Grootouderstijlen
1. compassionate -> liefdevol, geen disciplinering 2. remote -> weinig betrokkenheid 3. involved -> overnemen ouderrol