p. 109-113 (SEMESTER 1) Flashcards
1
Q
de muur
A
die Mauer
2
Q
brokstuk, puin (2)
A
das Trumm/die Trümmer, der Schutt
3
Q
oorlog
A
der Krieg(e)
4
Q
reusachtig
A
riesig
5
Q
de dode
A
der Tote, die Toten
6
Q
een derde
A
das Drittel
7
Q
het gebouw
A
das Gebäude
8
Q
vernietigen
A
zerstören
9
Q
beschadigen
A
beschädigen
10
Q
dakloze
A
der Obdachlose
11
Q
stroom, elektriciteit
A
der Strom
12
Q
gas
A
der Gas
13
Q
voeding
A
die Ernährung
14
Q
de rijksdag
het Duitse parlementsgebouw
A
der Reichstag
15
Q
winnen
overwinnen
A
siegen
besiegen
16
Q
de vlag
A
die Fahne
17
Q
zelfmoord plegen
A
Selbstmord begehen
18
Q
de puinvrouwen
A
die Trümmerfrauen
19
Q
de uitrusting
A
die Ausrüstung
20
Q
opbouwen
A
aufbauen
21
Q
(zwaar) werk
A
die (Schwer-) Arbeit
22
Q
noodzakelijk
A
notwendig
23
Q
overleven
A
überleben
24
Q
bijna
A
fast
25
dubbel
doppelt
26
levensmiddelenkaart, rantsoeneringskaart
de Lebensmittelkarte(n)
27
indruk
die Eindruck (¨e)
28
maarschalk van de luchtmacht
der Luftmarschall
29
journalist
der Journalist
30
geschiedkundige
der Historiker
31
ruïne
die Ruine(n)
32
bewaren,behouden (2)
erhalten = bewahren
33
waarschuwend gedenkteken
das Mahnmal
34
volledig (2)
völlig = total
35
schockeren, schokken
erschüttern
36
bezoek
der Besuch
37
en toch
trotzdem
38
gevoel
das Gefühl
39
bevrijding
die Befreiung
40
verschrikking
die Schrecklichkeit
41
vernietiging, verwoesting
die Zerstörung
42
de manier
die Art
43
de vreugde
die Freude
44
de nachtmerrie
der Alptraum
45
op één of andere manier
irgendwie
46
het leven van elke dag (2)
das Alltagsleben
| der Alltag
47
Cecilienhof
der Cecilienhof
48
het verdrag van Potsdam
das Potsdamer Abkommen
49
macht
die Macht (¨e)
50
bezetting
| bezetten
die Besetzung
| besetzen
51
deel
verdeling
delen in
der Teil
die Teilung
teilen in + A
52
heerschappij
| onder heerschappij van
die Schutzherrschaft
| unter Schutzherrschaft
53
grensovergang
der Grenzübergang
54
sector
der Sektor
55
sectorengrens
die Sektorengrenze
56
spion (2)
der Spion
| der Spitzel
57
kapitalistisch
| communistisch
kapitalistisch
| kommunistisch
58
het eiland
die Insel
59
slachtoffer
das Opfer (-)
60
verlangen, eisen
verlangen
61
overval
der Überfall
62
prestatie
die Leistung (en)
63
reparatie
die Reparation
64
zone
die Zone
65
eisen
fodern
66
de overdracht
die Überlassung
67
(industrie)bedrijf
der (Industrie)Betrieb
68
het verschil
die Differenz
69
vergroten
vergrößern
70
het eens zijn over
sich einig sein in + D
| Sie sind sich einig in der Verteilung der Güter
71
opvoeding
| opvoeden
die Erziehung
| erziehen
72
het ontnaziën
die Entnazifizierung
73
proces
der Prozesse (e)
74
demilitariseren, ontwapenen
die Entmilitarisierung
75
decentraliseren
die Dezentralisierung
76
democratie
die Demokratie
77
consensus
der Konsens
78
legitimeren
die Legitimierung
79
wapenindustrie
die Rüstungsindustrie
80
conferentie
die Konferenz
81
misdaad
misdadig
misdadiger
das Verbrechen
verbrecherisch
der Verbrecher
82
omvang
| in grote omvang
das Ausmaß
| in großem Ausmaß
83
de aanleiding
der Anlass (zu + D)
84
munteenheid
die Währung
85
hervorming
die Reform (en)
86
luchtbrug
die Luftbrücke
87
voeding, het eten
die Nahrung
88
door middel van
mittels + G
89
actie
die Aktion
90
zonder succes
erfolglos
91
een blokkade afbreken
eine Blockade aufheben
92
de koude oorlog
der Kalte Krieg
93
het ijzeren gordijn
der Eiserne Vorhang
94
de stichting
| stichten
die Gründung
| gründen
95
bondskanselier
der Bundeskanzler
96
regeringshoofd van de DDR (2)
der Staatschef
| der Parteichef
97
wonder
das Wunder
98
economie (2)
die Wirtschaft
| die Ökonomie
99
sociale markteconomie
die soziale Marktwirtschaft
100
planeconomie
die Planwirtschaft
101
verhuizer
der Übersiedler (-)
102
gastarbeider
der Gastarbeiter (-)
103
hogere klasse
die(Ober)Schicht
104
universitair
der Akademiker
105
ondernemer
der Unternehmer
106
zelfstandige
der Freiberufler
107
de groei
die Wachstum
108
natie
die Nation
109
marshallplan
der Marschallplan
110
de betaling
die Zahlung
111
beperking
die Beschränkung
112
zich beperken tot + A
sich beschränken auf + A
| Er bechränkt sich auf die Hauptsachen.
113
opstand
die Aufstand
114
loon
der Lohn
115
staken
| de staking
streiken
| der Streik
116
demonstratie
| demonstreren
die Demonstration
| demonstrieren
117
de eis
| eisen
```
die Forderung (en)
fordern
```
118
protesteren
| protest
protestieren
| der Protest
119
ingrijpen
eingreifen
120
doden
töten
121
arresteren
| de arrestatie
verhaften
| die Verhaftung
122
angst
die Angst
123
nationale feestdag
der Nationalfeiertag
124
vluchteling
der Flüchtling (en)
125
oplossing
| oplossen
die Lösung
| lösen
126
het vertrouwen
| vertrouwen
das Vertrauen
| vertrauen + D
127
beschamen
verscherzen
128
kiezen
de keuze
de verkiezingen
wählen
die Wahl
die Wahlen
129
voorstellen
vorschlagen
130
dikwijls
häufig
131
overtuiging
die Überzeugung
132
werkkracht
die (Arbeits)Kraft
133
noodzakelijk
notwendig
134
gevangenschap
die Gefangenschaft
135
infrastructuur
die Infrastruktur
136
amper
kaum
137
krijgsgevangenschap
de (Kriegs)Gefangenschaft
138
republiekvlucht
die (Republik)Flucht
139
de oorzaak
die Ursache
140
toegang
der Zugang
141
de bedoeling
die Absicht
142
de aanwezigheid
die Anwesenheit
143
de zelfbepaling
die Selbstbestimmung
144
contact
der Kontakt
145
weliswaar
zwar
146
delen, splitsen
spalten
147
kunstenaar
der Künstler
148
woonplaats
der Wohnsitz
149
rekening houdend met
mit Rücksicht auf + A
150
paspoort
der Ausweis
151
(aan)dringen (bij iemand)
(jemanden) drängen
| Die Zeit drängt
152
dikwijls
oft
153
de val
der Fall
154
hoogopgeleide
der Gutausgebildete
155
hoogte
die Höhe
156
breedte
die Breite
157
lengte
die Länge
158
toren
der Turm
159
het meer
der See
160
de rivier
der Fluss
161
het hek
der Zaun (¨e)
162
inrichting, installatie
die Anlage
163
prikkeldraad
der Stacheldraht
164
afbraak
der Abriss
165
regeling
die Regelung
166
toelating om de grens over te gaan
der Passierschein
167
familie (2)
der Angehörige
| der Verwandte
168
gepensioneerd zijn
im Rentenalter stehen
| Rentner sein
169
dwang
| dwingen
der Zwang
| zwingen
170
som
die Summe
171
in verhouding tot
| de verhouding
im Verhältnis zu + D
| das Verhältnis
172
omwisselen
| de omwisseling
umtauschen
| der Umtausch
173
de terugkeer
| terugkeren
die Rückkehr
| rückkehren
174
de volwassene
der Erwachsene
175
voordeel
| nadeel
```
der Vorteil (e)
der Nachteil
```
176
bron
die Quelle
177
munt
die Devise
178
verkorten
die Verkürzung, verkürzen, kurz
179
aanspraak
| aanspraak maken op
der Anspruch
Anspruch machen auf + A
(Er macht Anspruch auf ihr Haus.)
180
vertegenwoordiging
vertegenwoordigen
vertegenwoordiger
die Vertretung
vertreten
der Vertreter
181
legitimeren
legitimieren
182
weigering
| weigeren
die Weigerung
| sich (ver)weigern
183
standpunt
der Standpunkt
184
grond, bodem
der Boden
185
bestaan
| het bestaan
existieren
| die Existenz
186
beschouwen als
jemanden betrachten als + A
| Er betrachtet mich als seinen Handlanger(=loopjongen).
187
relatie
die Beziehung
188
gewoonweg
schlichtweg
189
zien, aanzien als, beschouwen als
ansehen als
| Ich kann es nicht mehr ansehen. / Sankt Valentin wird als der Schutzpatrone der Verliebten angesehen.
190
politiek
die Politik
191
erkenning
die Anerkennung
192
ontspanning
| zich ontspannen
die Entspannung
| sich entspannen
193
verdrag
der Vertrag (¨e)
194
afzien van
verzichten auf + A
195
geweld
das Gewalt
196
knieval
der Kniefall
197
getto
das Ghetto
198
nobelprijs voor de vrede
der Friedensnobelpreis
199
wacht(rij)
die (Warte)Schlange
200
aanschuiven
Schlange stehen
| Sie standen stundenlang Schlange um sich eine Karte anzueignen.
201
poging
| proberen
der Versuch
| versuchen
202
vergemakkelijken
erleichtern
| die Erleichterung
203
mislukken (2)
scheitern, misslingen
204
de verbanning
die Ausbürgerung
205
in totaal
ingesamt
206
vluchten (2)
fliehen
| flüchten
207
aanvraag
| aanvragen
der Antrag
| beantragen
208
toelating
die Genehmigung
209
vrachtwagen
der Lastkraftwagen (LKW)
210
voorbijgaan
| voorbije ...
vergehen (Die Zeit vergeht schnell)
| vergangen (im vergangenen Jahr)
211
strik, lus, lint
die Schleife (n)
212
zich gedragen (2)
sich verhalten
| sich benehmen
213
amper
knapp
214
het teken
das Zeichen
