P17 Voc Flashcards

(39 cards)

1
Q

502 egrêdi

A

-Ior

Buitengaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

503 cōgnōscêre

A

-o

Leren; kennen; vernemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

504 ire

A

-eo

Gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

505 iubēre

A

-eo

Bevelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

506 dāre

A

-o

Geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

507 sêdēre

A

-eo

Zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

508 lêgêre

A

-o

Lezen; kiezen; verzamelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

509 pōnêre

A

-o

Plaatsen; neerleggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

510 contingêre

A

-o

Raken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

511 pârāre

A

-o

Klaarmaken; verwerven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

512 afferre

A

-fêro

Brengen (naar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

513 iactāre

A

-o

Slingeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

514 sôlēre

A

-eo

Gewoon zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

515 affîcêre

A

-io

Treffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

516 contendêre

A

-o

Zich inspannen; wedijveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

517 ridēre

A

-eo

Lachen; uitlachen

17
Q

518 consistêre

A

-o

Halt houden; zich opstellen

18
Q

519 differre

A

-fêro

Verspreiden; zich uitspreiden; verschillen

19
Q

520 mirâri

A

-or

Zich verwonderen over; bewonderen

20
Q

521 accîpêre

A

-io

Ontvangen vernemen.

21
Q

522 permittêre

A

-o

Toestaan; toevertrouwen

22
Q

523 perferre

A

-o

Overbrengen; verdragen

23
Q

524 esse

A

Sum

Zijn; bestaan

24
Q

525 perīre

A

-eo

Ten onder gaan

25
526 currêre
-o Lopen
26
527 mūnīre
-io Bouwen; versterken; beschermen
27
528 prôfisci
-or Vertrekken
28
529 pêtêre
-o Gaan naar; aanvallen; nastreven; vragen
29
530 môri
-ior Sterven
30
531 mūtāte
-o Veranderen; verwisselen
31
532 nescīre
-io Niet weten
32
533 conferre
-fêro Bijeenbrengen; vergelijken
33
534 nāsci
-or Geboren worden
34
535 impōnêre
-o +dat Plaatsen op; opleggen
35
536 fingêre
-o Vormen; verzinnen
36
537 excitâre
-o Opwekken
37
538 collôcâre
-o Plaatsen; opstellen
38
539 rêlinquêre
-o Achterlaten; verlaten
39
540 praeesse
-sum +dat Aan het hoofd staan van