Paarden termen Flashcards

(186 cards)

1
Q

domesticatie

A

het proces waarmee de mensen de eigenschappen van dieren en planten zo verandert dat ze aangepast raken aan het leven van de mens en in de dienst van de mens leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Tarpan

A

een intermediair type tussen het groot lymfatisch woudpaard in Europa en het mongools wild steppenpaard in Midden-Azië

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

signalement

A

een ondubbelzinnige, uitwendige beschrijving van een paard, waaraan het paard herkend kan worden. Je benadrukt zeer typische kenmerken van het individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hippometrie

A

mensen die uitgebreide beschrijvingen van het paard maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

GROHKAD

A

Geslacht en naam, Ras of bloed- of gebruikstype, Hoogte, Ouderdom, Kleur, Aftekeningen en bijzondere tekens, Datum, naam en handtekening vd schetser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geslacht en naam

A

Naam: voluit uitgeschreven met zijn stamboeknummer erbij.
Geslacht: voluit uitgeschreven (Hengst, ruin, merrie, faul, felli)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ras of bloed- of gebruikstype

A

Soort: paard, ezel, muildier, muilezel
Ras: Stamboom
Bloed of gebruikstype: volbloed, warmbloed, koudbloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoogte

A

gemeten in de schoftstreek bij het volwassen paard dat vierkant op een harde effen bodem staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Pony

A

< 148cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Cob/dubbele pony

A

+/- 150 cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Middelmatig paard

A

155-160 cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

groot paard

A

> 160cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ouderdom

A

De handelswaarde van een paard wordt door zijn ouderdom bepaald het neemt toe van 0 tot 5 jaar en daarna weer af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Stamboek

A

de burgerlijke stand van het paard in functie van het ras

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Veulens

A

hoogbenig, mollige vormen wigvormig hoof, onopvallende schoft en korte, wollige maan- en staartharen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Oudere paarden

A

Hoekiger door verminderd spiervolume, rimpelige slecht gesloten lippen, diepgelegen aars bezet met diepe groeven, afhangende oogleden, diepe oogboogkuilen en droge en ruwe hoeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Snijtanden

A

Voor in de mond, omdat ze dienen voor het grijpen en afsnijden van plantaardig voedsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Haaktanden

A

tussen de snijtanden en maaltanden. In de lagen, maar ze zijn niet altijd aanwezig. Onderaan staan d tanden iets meer naar voren dan bovenaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Kiezen

A

zijn zijdelings en diep in de kaken ingeplant om het voedsel fijn te malen. Premolaren: de kiezen die worden gewisseld. Molaren: kiezen die na de wisseling meteen zonder wisseling erbij komen als volwassen tanden. De blijvende kiezen hebben lange wortels en een korte kroon. De van buiten naar binnen lopende wrijfvlakken zijn voorzien van kammen en de bovenkiezen zijn iets breder dan de onderkiezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

lagen

A

het gebied tussen de kiezen en de snijtanden in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

kroon

A

het deel dat in de mondholte uitsteekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wortel

A

het deel dat in het kaakbeen vastzit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

tandhals

A

de overgang tussen de wortel en de kroon, waarop het tandvlees zit vastgehecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

dentine

A

geelachtig-wit tandbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
glazuur
een glanzend witte substantie die voor de tanderuptie gevormd wordt en een laag rondom de dentine vormt
26
cement
de buitenste laag van de gehele tand (ook in de kroonholte) en is geel gekleurd
27
kroonholte
een spleetvormige uitholling die bij jonge paarden goed te zien is
28
glazuurkegel
een ophoping van glazuur op de bodem van de kroonholte
29
pulpaholte
een holte vanuit de wortel tot diep in de kroon waar er bloedvaten en zenuwen bevinden
30
tandster
donkergekleurde, secundaire dentine die ontstaat doordat het slijtvlak van de snijtand afslijt. De glazuurkegel moet dan nog aanwezig zijn. Het heeft de vorm van een langwerpige streep evenwijdig lopende met de voorrand van de wrijfvlakte
31
isodontie
als de tandformules van de boven- en onderkaak identiek zijn
32
Anisodontie
als de tandformules van de boven- en onderkaak niet identiek zijn
33
tandkiemen
het beginsel van een volwassen tand
34
haak/échancrure
een haak die ontstaat op I3 van de bovenkaak
35
tandboog
de vorm van hoe tanden in de kaak staan
36
strekken van de snijtanden
hoe ouder een paard wordt, hoe meer de tanden naar voren gaan staan
37
Groef van Galvayne
een groef verticaal ontstaat op de I3 van de bovenkaak
38
apex
een driehoekig uitsteeksel aan de tand
39
wolfskies
de P1 kies die bij sommige paarden wel doorkomt en bij andere niet
40
Twijfelaar
een paard bij wie de tanden niet tijdig gevuld zijn
41
Valse twijfelaar
een paard bij wie de kroonholtebodems abnormaal lang blijven staan
42
schaargebit
ontstaat door scheefstaande tanden
43
snoeksgebit/onderbijten
als de onderkaak langer is dan de bovenkaak
44
varkensgebit/overbijten
als de onderkaak korter is dan de bovenkaak
45
Basis bruin
Bruinrode haren zijn vermengd met zwarte, zodat de kleur kan variëren tussen lichtrood en donkerbruin.
46
lichtbruin
geelrode vacht, soms geappeld, soms samengaand met een veel lichter gekleurde buik
47
kersenbruin
roodbruin
48
donkerbruin
gewoon bruin alleen dan een tint donkerder
49
kastanjebruin
donkerbruin met veel glans, meestal samen met appeling
50
zwartbruin
een bijna volledig zwarte vacht met vooral gekleurde haren in de flanken, liesplooi en op de neusrug en/of de snuit
51
kopersnuit/vossenneus
een anders gekleurde neusrug en/of snuit
52
valk
1x verdund bruin. zand- tot bruingeel haarkleed, maar het behang blijft onveranderd zwart
53
Perlino
2x verdund bruin. uiterst bleek haarkleed (bijna wit) met nog een bruine schijn en bleker behang
54
basis vos
geelrode tot bruine haren, met veel kleurschakeringen (van bleekgeel over rood en bruin tot bijna zwart met een rossige gloed) behang nooit zwart!
55
chestnut
Vos waarbij het behang een donkerdere/dezelfde kleur heeft als de vacht
56
Sorrel
Vos waarbij het behang veel lichter/gewassen is dan de vacht
57
lichtvos/bleekvos
geelachtige tot geelrode vacht, meestal samengaand met een blekere buik en lichter tot vlaskleurig behang
58
goudvos
donkervos haarkleed, meestal met donker behang en soms met een grauwe weerschijn
59
kopervos
donkervos met veel glans
60
zweetvos
donkervos, grauwrood met veel glan, geappeld en met gewassen behang
61
geappeld
een kringenpatroon van ander gekleurde haren in de vacht
62
koolvos
gebrande koffie kleur op de vacht, soms bijna zwart maar de beenuiteinden kunnen een bronzen glans hebben. De manen zijn sorrel.
63
Isabel
1x verdund vos. Lichtgeel tot geel-oranje tot lichte vos-achtig haarkleed (geen lichte buik) met verbleekt behang
64
palamino
bleekgouden haarkleed met wit behang
65
cremello
2x verdund vos. Nog bleker dan isabel. bijna wit.
66
basis zwart
het volledige haarkleed is zwart, dus ook de neus, snuit, flanken en liesstreek.
67
gitzwart
blijvend diepzwart, steeds met veel glans en vaak met appeling. onafhankelijk van seizoensinvloeden
68
koolzwart/zomerzwart
dofzwart zonder glans, in de zomer vaak wat bruiner
69
vaalzwart
dofzwart met donkerder zwart behang en met meestal een rossige weerschijn die niet verandert in de zomer
70
donker muisvaal (Smoky)
1x verdund zwart. een grijsblauwe glans met rossige weerschijn
71
bleek muisvaal (silver smoky)
2x verdund zwart. Blekere variant van donker muisvaal
72
grijs/veranderlijk schimmel
een donker geboren paard dat in de loop van de tijd steeds grijzer/witter wordt. Het paard is helemaal wit, behalve de neusstreek, oogranden, geslachtsdelen, de huid en soms de toppen van het behang
73
geappelde grijsschimmel
een veranderlijke schimmel die nog grijs is en appeling heeft
74
witschimmel
een volledig wit paar (op neusstreek, oogranden en geslachtsdelen na) zonder appeling
75
witgeboren
een paard dat wit geboren wordt en twee keer het gen daarvoor bezit is niet levensvatbaar
76
onveranderlijk schimmel/ roeaan
als een paard een schimmelpatroon vanaf de geboorte heeft
77
bruinschimmel
witte haren vermengd in een bruin haarkleed. Het behang kan naast zwarte haren ook witte haren bevatten
78
vosschimmel
alleen bruinrode en witte haren en geen zwart behang
79
blauwschimmel
alleen zwarte en witte hare. Het behang kan met witte haren vermengd zijn. Heeft meestal een donkere moorkop
80
moorkop
veel zwarte haren op het hoof, maar een anders gekleurde vacht
81
stekelharigheid
een lokale inmenging van witte haren, meestal in de borststreek, buik en romp
82
platenbont/tobiano
als er witte platen voorkomen, met een niet al te grillig verlopende omtrek. Het wit komt vanuit de rug en er zijn altijd witte beenaftekeningen.
83
Overo
grillige omtrek van de arealen en wit komt vanuit de flanken, de buik of de benen. (meestal niet op de ruglijn)
84
vliegenvlekken
zwarte vlekken
85
forellenvlekken
roodbruine vlekken
86
sneeuwvlekken
witte vlekken op een roeane of donkere ondergrond
87
shabrak panterbont
een grote gevlekte zone (op het kruis of volledige achterhand) met witte of donkere vlekjes
88
Sabino
zeer uitgebreide stekelharigheid in combinatie met uitgebreide beenaftekeningen met grillige begrenzing. Stukken met basis kleur zichtbaar
89
Witkopbont
een patroon waarbij bont samengaat met een wit hoofd
90
wildkleur
de oorspronkelijke grijsbruine kleur van het wilde paard. Meestal met een donkergekleurde aalstreep op de rug, soms een schouderkruis en zebrastrepen aan de boven-achterzijde van de ledematen
91
aftekeningen
de aangeboren aanwezigheid van witte vlekken of velden met uiteenlopende vormen en oppervlaktes aan het hoofd en de ledematen
92
kol
een witte vlek op het voorhoofd tussen of boven de ogen
93
omzoomd
als de witte haren en zwarte haren voor een binnenrand zorgen
94
bles
een witte vlek van de neusrug tot aan de neusgaten
95
sneb
een witte/vleeskleurige vlek op de neustop tussen en onder de neusgaten
96
paddenmuil
donkere vlekken en stippen rond mond, lippen en neus
97
melkmuil
witte mond, lippen en neus
98
meelmuil
ringvormige roomkleur rondom de mondopening
99
krotenmuil
roze mond, lippen en neus
100
volledige bles
Een doorlopende combinatie van een kol, bles en sneb
101
aftekeningen
de aangeboren aanwezigheid van witte vlekken of velden met uiteenlopende vormen en oppervlaktes aan het hoofd en de ledematen
102
sokje
de volledige omtrek van de kootstreek
103
haarwervel
de plaatsen waar de inplantingsrichting van de haren verandert
104
kaliber
gewicht/schofthoogte
105
belangrijk bij beoordeling paard
goede proporties van de onderdelen. Zwaartepunt ligt voor 5/9 en 4/9 achter. Een symmetrische bouw en een stevig evenwicht
106
borstdiepte-index
borstdiepte/schofthoogte. Klein: ondiepe borst (volbloeden)
107
pijpbeensterkte
omtrek voorpijp/lichaamsgewicht
108
zijdelings lichaamsformaat
schofthoogte/romplengte
109
hoofdlengte
de afstand van de nek naar de bovenlip
110
kruislengte
de afstand van het zijdelings heupbeenuitsteeksel naar de zitbeenknobbel achteraan aan weerszijden van de anus
111
romplengte
de afstand tussen de voor- en achterbenen
112
correct hoofd
het volume van het hoofd moet in proportie staan tot de rest van het lichaam. Belangrijk: de lengte van de kruin tot de neustop, breedte tussen de oogbogen en op de neus, diepte van de oogbogen tot de kaakrand, profiellijn meestal recht.
113
droog
huid. de vorm van de onderliggende beenderen, bloedvaten, pezen, enz. moeten goed te zien zijn door de dunne huis, zonder vet en zwellingen
114
wigvormig hoofd
de neus en lippenstreek is smal en ondiep (normaal bij jonge veulens)
115
ramshoofd
de volledige lengte is bol opgebogen
116
half ramshoofd
alleen de neuslijn is bol opgebogen
117
snoekshoofd
ingevallen, holle profiellijn
118
oorfistel
een buisvormige zweer met een grillig verloop, die iets onder de oorbasis uitmondt en vaak gepaard gaat met een zwevende tand
119
ringogen
het buitenste wit van de oogbol is zichtbaar (erfelijk)
120
glasogen
het regenboogvlies (iris) is blauw (erfelijk)
121
valkogen
lichtbruine/eikenhoutkleurige iris
122
spekoog
zwelling van het 3e ooglid
123
grauwe staar
volledige/gedeeltelijke vertroebeling van de oogles
124
entropion
ooglid naar binnen gekeerd
125
ectropion
ooglid naar buiten gekeerd
126
ankyloblepharon
de randen van de oogleden zijn vergroeid
127
symbepharon
en ooglid zit vast op de oogbol
128
zwanenhals
een dunne hals met vooraan een holle onderrand en een bolle bovenrand
129
spekhals
een korte hals, met een bolle bovenrand van vet en meestal een rechte onderrand
130
lanssteek
een diepte in een zijvlak van de hals door lokale atrofie van een sier
131
gebroken hals
een duidelijke uitdieping tussen hals en schoft
132
scherpe schoft
te weinig gespierd, zeer onderhevig aan drukverschijnselen
133
afgesneden schoft
schoft eindigt plots achteraan
134
gespleten schoft
schoft met een groef tussen de schouderbladen
135
geitenborst
hol en smal de punt van het borstbeen ligt achter de boegen
136
haviksborst
smalle magere borst, de punt van het borstbeen steekt voor de boegen uit
137
kippenborst
brede borst, de punt van het borstbeen steekt voor de boegen uit
138
leeuwenborst
zeer breed en effen borst
139
hazenleger
een uitholling als gevolg van te te losse schouders
140
voorboegige schouders
de boegen steken sterk naar voor uit (het paard staat onder zich)
141
teruggeschoven schouders
te kort of te steile schouders (gepaard met haviks-/kippenborst)
142
ingesnoerde singel
een holte wegens gebrekkige gespierdheid
143
dubbele/gespleten rug
uitpuilende spieren langs weerszijden van de ruggengraat, dit is een teken vn sterkte
144
karperrug
opgebogen rug. een bolling van de rug net achter het zade
145
zadelrug
een rug die in het midden is doorgezakt
146
ezelsrug
scherpe rug. een smal en dakvormige rug wegens te weinig gespierdheid
147
hooibuik/grasbuik
te ver uitpuilende buik aan beide zijden
148
hangbuik/koebuik
uitpuilende aan beide zijden en te diep doorhangend
149
opgeschorte/opgetrokken buik
de buik is aan de achterzijde mindr diep
150
wolfslenden
een inzakking, de overgang lenden-kruis vertoont een duidelijk niveauverschil
151
karperlenden
te sterk gebogen
152
dubbele lendenen
zeer gespierde lenden
153
scherpe lenden
schraal gespierde lenden
154
spinale ataxie
een waggelende gang in de rug en de lenden door een afwijking in de hersenstam ter hoogte van de nek
155
holle/ingevallen flank
een driehoekige verdieping
156
hongergroef
een groef bij de lenden bij paarden met lange flanken of met een hangbuik
157
gewelfde flank
door gisting in de dikke darm, gepaard met koliek
158
glankenslg
sterke op en neerwaartse bewegingen van de flanken bij kortademige paarden
159
dempigheid
een dubbelslag met een duidelijke schok in de flank door ademhalingsziekten
160
vlak/effen kruis
het bovenvlak verloopt horizontaal in het verlengde van de lenden, dit gaat samen met een hoge staartinplanting
161
dakvormig kruis
de zijvlakken zakken af, zodat de middenlijn naar boven uitsteekt
162
puntig kruis
het trapezium is achteraan erg mal dit is geen gebrek
163
rond/appelvormig kruis
het kruis is afgerond naar achter en aan de zijvlkken
164
hoekig kruis
hepen, heiligbeen en zitbeenknobbels zijn goed zichtbaar
165
hellend kruis
het kruis hangt enigszins naar beneden. gunstig voor springpaarden door grotere krachtimpulsen
166
schuin kruis
het kruis hangt duidelijk naar beneden, gunstig voor lastdieren.
167
rattenstaart
een smalle staartbasis, weinig gepierd en spaarzaam behaard
168
monorchidie
er is maar 1 testikel in het scrotum ingedaald
169
cryptorchidie
geen van beide testikels bevindt zich in het scrotum
170
pismerrie
een merrie die voortdurend bronstig of hengstig is.
171
legger
zacht gezwel op de top van de elleboog wegens chronische prikkeling bij het liggen op het hoefijzer
172
gewrichtsgal
zwelling aan de buiten-voorzijde van het gewricht wegens chronische prikkeling ervan
173
wijd in de ellebogen
naar buiten gekeerde ellebogen gepaard met vlaamse stand
174
nauw in de ellebogen
ellebogen staan teveel naar binnen gekeerd gepaard met franse stand
175
bokbenigheid
zijwaarts bekeken ligt de knie op een rechte lijn, waardoor het naar voren buigt
176
holle knieën/schaapsknieën
zijwaarts bekeken ligt de knie te ver naar achteren
177
x-benen
de knieën komen te dicht bij elkaar
178
o-benen
de knieën staan te ver uit elkaar
179
spillebenen
lange, fijne pijpen
180
beenwoekering/schiefel
uitsteeksels op de veenderen
181
ingesnoerde knie
er is onder de voorknie een sterke versmalling van de pijp
182
laag gekoot
de koot staat te schuin
183
steil gekoot
de koot staat te recht
184
beervoeting
extreem laag gekoot
185
sabelbenigheid
te steile schenkel
186
koehakkigheid
de hielpunten zijn naar binnen gedraaid, vaak gepaard met franse stand