PARIS Flashcards
(114 cards)
1
Q
de hoofdstad
A
la capitale
2
Q
het arrondissement
A
l’arrondissement (m.)
3
Q
de lichtstad
A
la ville-lumière
4
Q
het historisch hart / historische centrum
A
le cœur historique
5
Q
de verlichting
A
l’éclairage (m.)
6
Q
de kade
A
le quai
7
Q
de rechteroever
A
la rive droite
8
Q
de linkeroever
A
la rive gauche
9
Q
de schoonheid
A
la beauté
10
Q
de aantrekkingskracht
A
l’attrait (m.)
11
Q
de bezoeker
A
le visiteur
12
Q
de toerist
A
le/ la touriste
13
Q
het toerisme
A
le tourisme
14
Q
het openbaar vervoer
A
les transports (m.) en commun
15
Q
de grote supermarkt
A
la grande surface, l’hypermarché
16
Q
de bezienswaardigheid
A
la curiosité
17
Q
het museum
A
le musée
18
Q
het erfgoed
A
le patrimoine
19
Q
de vervuiling
A
la pollution
20
Q
het geluid/lawaai
A
le bruit
21
Q
de werf
A
le chantier
22
Q
het flatgebouw
A
l’immeuble (m.)
23
Q
de architectuur
A
l’architecture (f.)
24
Q
de toren
A
la tour
25
het monument
le monument
26
het straatje
la ruelle (= une petite rue)
27
het gebouw
le bâtiment
28
de gevel
la façade
29
de oppervlakte (eerder wiskundig)
la superficie
30
de bezoeker
le visiteur
31
DE LOCATIE
la location
32
het kasteel
le château
33
de kathedraal
la cathédrale
34
de basiliek
la basilique
35
het stadhuis
la mairie
36
de openbare plaats
le lieu public
37
het station
la gare
38
de wandeling
la balade
39
de buitenwijk
la banlieue
40
de file
le bouchon, l’embouteillage (m.)
41
de charme
le charme
42
de verzameling
la collection
43
de boottocht
la croisière
44
de verplaatsing
le déplacement
45
het gebouw
l’édifice (m.)
46
de reisweg
l’itinéraire (m.)
47
de tentoonstelling
l’exposition (f.)
48
de brug
le pont
49
de koninklijke verblijfplaats
la résidence royale
50
de plek
le site
51
het standbeeld
la statue
52
het theater
le théâtre
53
de troef
l’atout (m.)
54
onthalen
accueillir
55
waarderen
apprécier
56
bewonderen
admirer
57
aanbidden
adorer
58
aantrekken
attirer
59
charmeren
charmer
60
verleiden
séduire
61
rondkuieren
flâner
62
rondrijden
circuler
63
zich verplaaten
se déplacer
64
afbreken, slopen
démolir
65
vernieuwen
rénover
66
bouwen
construire
67
lelijker maken
enlaidir
68
logeren / verblijven
(Se) loger
69
huren
louer
70
(zich) vermaken
(se) divertir
71
gezellig / gastvrij
accueillant
72
schattig / aanbiddelijk / heel leuk
adorable
73
aangenaam / gezellig
agréable
74
geschikt
approprié, -e
75
aantrekkelijk (personen)
attrayant, -e
76
aantrekkelijk (dingen)
attractif, -ve
77
kil, koud
froid
78
lawaaierig
bruyant, -e
79
oud
ancien, -ne
80
in, hip
branché, -e
81
charmant / innemend
charmant, -e
82
vervelend / saai
ennuyeux, se
83
vermakelijk
divertissant, -e
84
fabelachtig
fabuleux, -euse
85
betoverend
envoûtant, -e
86
toeristisch
touristique
87
historisch
historique
88
stedelijk
urbain-e
89
niet te missen
incontournable
90
niet te missen
à ne pas manquer
91
een jeugdherberg
une auberge de jeunesse
92
een bagageruimte
une bagagerie
93
het laagseizoen
la basse saison
94
een alcoholisch drankje
une boisson alcoolisée
95
een automaat
un distributeur
96
een laken
un drap
97
het hoogseizoen
la haute saison
98
de verhouding prijs- kwaliteit
le rapport qualité-prix
99
een steegje
une ruelle
100
de rust
la tranquillité
101
gemeenschappelijk
commun, commune
102
gezellig, warm
convivial, conviviale
103
smal
étroit, étroite
104
beginnen, starten
démarrer
105
eisen
exiger
106
garanderen
garantir
107
toezien op, waken over
veiller à
108
Heeft u zin om ?
Ça vous dit de + inf.
109
tot uw beschikking stellen
mettre à votre disposition
110
in het hartje van
au cœur de
111
in half pension
en demi-pension
112
in vol pension
en pension complète
113
daarentegen
en revanche
114
dagelijks
quotidiennement
