Pedagogische wetenschappen hc 5 Flashcards

(34 cards)

1
Q

Wat zijn risicofactoren? (problematische ontwikkeling)

A

Gebeurtenissen, omstandigheden of eigenschappen, die samenhangen
met een statische grotere kans op een later probleem in de ontwikkeling van een probleem.
(Risico factor waarvoor?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Promotieve factoren

A

Gebeurtenissen, omstandigheden of eigenschappen, die samenhangen met een statische grotere kans op gunstiger ontwikkeling van een persoon
(beschermd tegen het risico factor).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Protectieve factoren

A

Factoren die samenhangen met een verminderde kans op het
vertonen van een bepaald probleem in de ontwikkeling van een persoon bij de aanwezigheid van een risico. Zoals steun van familie en vrienden, positieve schoolervaring, zelfregulatie en hoge zelfwaardering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe ontdekken we promotieve, risico en protectieve factoren?

A

Door Prospectief Longitudinaal Onderzoek te doen en liever GEEN of NIET ALLEEN retrospectief onderzoek te doen. Statische vs Dynamische Factoren, Equifinaliteit en Multifinaliteit, Vulnerability en Differential Susceptibility,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is retropespectief onderzoek?

A

Ik neem mensen met een probleem en ik kijk terug naar wat al die mensen met een
probleem gemeen hebben. (

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Prospectief Longitudinaal Onderzoek

A

Een type wetenschappelijk onderzoek waarbij gegevens over een langere periode worden verzameld om de veranderingen en ontwikkelingen van bepaalde variabelen te bestuderen. Prospectief= toekomstgericht en longitudinaal= wordt over een langere tijdsperiode wordt uitgevoerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Statische factoren

A

Dit zijn onveranderbare kenmerken van een individu, zoals genetica of geslacht. Deze kunnen wel belangrijk zijn voor vroegtijdige signalering, bijvoorbeeld voor het identificeren van kinderen die mogelijk kwetsbaarder zijn voor bepaalde aandoeningen of problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Dynamische factoren

A

Dit zijn veranderbare elementen, zoals opvoeding, omgevingsinvloeden of gedrag. Dit zijn vaak de factoren waar interventies zich op richten, omdat ze aanpasbaar zijn en daarmee mogelijkheden bieden voor positieve verandering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Equifinaliteit

A

Dit betekent dat verschillende oorzaken kunnen leiden tot dezelfde uitkomst. Bijvoorbeeld, kinderen die in verschillende omgevingen opgroeien maar toch vergelijkbare gedragsproblemen ontwikkelen, kunnen dit hebben door uiteenlopende oorzaken, zoals trauma, verwaarlozing, of genetische factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Multifinaliteit (multifinality)

A

Dit betekent dat dezelfde factor verschillende uitkomsten kan veroorzaken. Een bepaald risico (zoals een traumatische ervaring) kan bijvoorbeeld leiden tot verschillende problemen bij verschillende kinderen, zoals angststoornissen, gedragsproblemen of depressie, afhankelijk van andere factoren zoals veerkracht of steun van het sociale netwerk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vulnerability (kwetsbaarheid)

A

X is schadelijker voor kwetsbaarder kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Deffierential susceptivility

A

Sommige kinderen zijn gevoeliger voor negatieve EN positieve invloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De invloed van een ervaring of gebeurtenis hangt sterk af van de ontwikkelingsfase waarin een kind zich bevindt.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe kunnen professionals ontwikkelingspaden begrijpen en beïnvloeden die kunnen leiden tot problematisch gedrag, zoals geweld en ernstige misdaad.

A

Door vroeg signalering, preventie en promotie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Het vroege startpad (3 ontwikkelpaden naar geweld & ernstige misdaad)

A
  • Blijvend probleemgedrag door de levensloop heen.
  • Vaak al zichtbaar in driftbuien, agressie of impulsiviteit op jonge leeftijd.
  • Genetische kwetsbaarheid
  • Preventie= hechtingsinterventies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Het adolescentie gebonden pad (3 ontwikkelpaden naar geweld & ernstige misdaad)

A
  • Problematisch gedrag zoals groepscriminaliteit, vandalisme, of middelengebruik.
  • Invloed van peers en sociale druk,
    gevoeligheid voor status en beloning.
  • Mentorschappen of programma’s gericht op sociale vaardigheden en alternatieven voor risicovol gedrag
17
Q

Het reactieve pad

A
  • Geen continu antisociaal gedrag.
  • Geweld of misdaad als reactie op stressvolle situaties, trauma of negatieve sociale interacties. Traumagerichte therapieën
18
Q

Transactioneel model

A

Het een beïnvloed het ander. (strenge ouders door agressief kind,
agressief kind door strenge ouders). > factoren die elkaar versterken.

19
Q

Competentiemodel (balansmodel)

20
Q

Wat zijn 2 leer theoretische verklaringen voor risicofactoren?

A

Modelling & conditionering

21
Q

SPRINT-programma

A

Gericht op het identificeren van risicofactoren voor antisociaal gedrag en het bieden van passende interventies

22
Q

Modelling

A

Modelling houdt in dat mensen, vooral kinderen, gedrag leren door anderen te observeren en na te doen. Dit proces is gebaseerd op de sociale leertheorie van Albert Bandura, die stelt dat gedrag niet alleen wordt aangeleerd door directe ervaringen, maar ook door het observeren van anderen.

23
Q

Conditionering

A

Een proces waarbij je gedrag leert door ervaringen, en het speelt een grote rol in hoe we ons gedragen. Er bestaat: klassieke conditionering en operante conditionering.

24
Q

Klassieke contionering

A

Hier leer je om een verband te leggen tussen twee dingen die eerst niets met elkaar te maken hebben. Het gaat om associaties. Voorbeeld: Pavlov gaf honden te eten (dat roept vanzelf speeksel op, omdat ze honger hebben).
Telkens als hij eten gaf, liet hij een belletje rinkelen.
Na een tijdje begonnen de honden al te kwijlen als ze het belletje hoorden, ook als er geen eten kwam.
Wat gebeurde er?: De honden hadden geleerd dat het belletje “betekende” dat er eten zou komen.

25
Operante conditionering
Hier leer je door de gevolgen van je gedrag. Je gedrag wordt beïnvloed door beloningen of straffen.
26
Wat houdt het proces in van het omzetten van een risicofactor naar een beïnvloedbare oorzaak
Het houdt in dat we niet alleen de factoren identificeren die bijdragen aan een probleem, maar ook bepalen hoe we die factoren actief kunnen veranderen of beïnvloeden om het probleem te voorkomen of te verminderen.
27
Waarom zou het effect van een genetische kwetsbaarheid niet beïnvloedbaar zijn?
Genen bepalen niet alles; het is vaak de interactie tussen genen en omgeving die bepaalt hoe een genetische aanleg zich uit.
28
Dat iets stabiel is, betekent niet dat het aangeboren is.
Betekenis: Stabiliteit van gedrag of eigenschappen (bijvoorbeeld persoonlijkheid, gezondheid) kan ontstaan door langdurige omgevingsinvloeden, en is niet per se een gevolg van genetische aanleg. Voorbeeld: Iemand die zijn hele leven in een stressvolle omgeving heeft geleefd, kan stabiel angstig gedrag vertonen, maar dit gedrag is niet aangeboren. Verandering in de omgeving kan het gedrag ook veranderen.
29
Dat iets in de hersenen te lokaliseren is, betekent niet dat het niet veranderen kan.
Betekenis: Het feit dat we een eigenschap, een functie of een patroon van activiteit in de hersenen kunnen toewijzen, betekent niet dat deze vaststaat. Hersenen zijn plastisch en veranderen continu in reactie op ervaringen en omgeving. Voorbeeld: Traumatische ervaringen kunnen veranderingen in de hersenen veroorzaken, maar therapieën zoals EMDR of mindfulness kunnen deze veranderingen deels omkeren of compenseren.
30
Om mogelijkheden tot ontwikkeling te begrijpen, moet je de omgeving veranderen en kijken wat er mee verandert.
Betekenis: De mate waarin een gedrag of eigenschap veranderbaar is, kun je pas echt begrijpen door de omgeving actief aan te passen en te observeren hoe het individu daarop reageert. Voorbeeld: In een omgeving waarin beweging gestimuleerd wordt (bijvoorbeeld door veilige fietspaden of gamified fitnessprogramma's), zie je vaak een toename in activiteit, zelfs bij mensen die eerder weinig bewogen.
31
Wat houdt de Zone van Naaste Ontwikkeling (ZNO) in van Lev Vygotsky's?
Een concept dat benadrukt dat leren het meest effectief is wanneer een individu nieuwe concepten of vaardigheden leert met de steun van een meer ervaren persoon (zoals een leraar of ouder).
32
Rijping
Dit verwijst naar het biologische proces waarbij een individu fysiek en cognitief klaar is om te leren en zich verder te ontwikkelen. Rijping is dus geen direct leerproces op zich, maar de fysieke en neurologische basis voor leren. Het betreft de ontwikkeling van hersenen en lichaam die nodig is voor het verwerven van nieuwe vaardigheden of kennis.
33
Wat hoort er allemaal bij Leer theoretische verklaringen voor risicofactoren
- Modelling - Conditionering (klassiek en operant) - Door ouder(s), andere kinderen en wijdere omgeving - Gevoeligheid/Leerbaarheid
34