Perceptie Flashcards
(123 cards)
1
Q
Wat is een synoniem voor perceptie?
A
Waarneming
2
Q
Wat is de functie van de zintuigen en hersenen binnen perceptie?
A
De zintuigen registreren
De hersenen nemen waar
3
Q
Hoe registreren we informatie? (Passief of niet?)
A
Niet passief: het is geen spiegelbeeld van de werkelijkheid
4
Q
Op welke manier hebben de omgeving en de waarneming met elkaar te maken en wat betekent dat?
A
De omgeving beïnvloedt de waarneming. We doen iets actiefs met de informatie in ons brein.
5
Q
Wat is de Ponzo illusie?
A
Een illusie waarbij je een treinspoor van je weg ziet lopen (of zo lijkt het) waar 2 lijnen op staan weergegeven. In perspectief lijkt de bovenste lijn langer dan de onderste, dit is echter een illusie, maar toont het belang van de context aan
6
Q
Hoe heet de illusie van een treinspoor met 2 lijnen op?
A
de Ponzo illusie
7
Q
Hoe verloopt perceptie?
A
Er is een opbouw van de interne representatie obv ontvangen prikkels
8
Q
Wat is een interne representatie?
A
Een mentale voorstelling van de externe omgeving
9
Q
Welke 4 stappen zijn er in de verwerking van prikkels?
A
- Stimulatie
- Transductie
- Sensatie
- Perceptie
10
Q
Wat is stimulatie?
A
Het oppikken van fysische prikkels door gespecialiseerde zintuigcellen
11
Q
Hoe noemen we gespecialiseerde zintuigcellen?
A
Sensoren
12
Q
Wat is een sensorische modaliteit?
A
Bvb zicht, gehoor
13
Q
Wat is transductie?
A
Het vertalingsproces van de externe stimulus naar elektrochemische zenuwimpulsen
14
Q
Waarom is transductie nodig?
A
Om ervoor te zorgen dat de stimuli interpreteerbaar zijn voor het brein
15
Q
Wat is sensatie?
A
Het resultaat van transductie: de gewaarwording
16
Q
Wat is een belangrijk kenmerk van sensatie?
A
Het is ruw, zonder betekenis. Er is nog geen classificatie, herkenning of interpretatie
17
Q
Wat is perceptie?
A
De interpretatie van het patroon van zenuwimpulsen door de hersenen
18
Q
Wat wordt er opgebouwd bij perceptie?
A
Een interne representatie
19
Q
Wat is het resultaat van perceptie?
A
Een percept
20
Q
Wat is een percept?
A
Een waarneming met betekenis
21
Q
Wat is een percept niet?
A
Een perfecte kopie van de prikkel
22
Q
Welk onderzoeksdomein behandelt de relatie tussen prikkel en zijn waarneming?
A
De psychofysica
23
Q
Wat vormde mee de basis van de academische psychologie?
A
Klassieke psychofysica
24
Q
In welke eeuw plaatsen we de klassieke psychofysica?
A
De 19de eeuw
25
Welke 3 centrale vragen stelt de psychofysica ons?
1. DETECTIEDREMPEL
-> Neem ik de prikkel waar?
2. VERSCHILDREMPEL
-> Verschilt de prikkel van een andere prikkel?
3. SCHAAL
-> Hoe sterk ervaar ik de prikkel?
26
Met welke reactie van Donders komt de detectiedrempel overeen?
De A-reactie
27
Wat is de detectietaak?
Er wordt een stimulus aangeboden. Deze wordt gemanipuleerd in helderheid (sterker, zwakker). De pp geeft aan of hij de prikkel waarneemt.
28
Wat is de theoretische absolute drempel van een prikkel?
De waarde vanaf wanneer je een prikkel theoretisch gezien kan waarnemen.
29
Hoe ziet de curve van de theoretische absolute drempel eruit?
De prikkel is in het begin niet waar te nemen. Op een bepaald moment zien we dat de prikken wel waar te nemen is door 100% van de mensen. De curve stijgt dus recht omhoog
30
Is de curve zoals we die zien bij de theoretische absolute waarde ook de curve die we effectief zien als we de test in de praktijk uitvoeren?
Nee, we zien in realiteit een curve die gestaag stijgt. Er is een graduele overgang
31
Hoe noemen we de drempel bij de detectietaak waarbij 50% van de mensen de prikkel waarneemt?
De statistische absolute drempel
32
Wat is de statistische absolute drempel?
De drempel waarbij 50% van de mensen de prikkel waarneemt
33
Wat is de absolute waarde van de minimumstimulatie detectie?
De minimumstimulatie detectie is geen absolute waarde
34
Wat is de subliminal stimulus?
Als minder dan 50% van de mensen de prikkel waarneemt, noemen we dat een subliminale stimulus
35
Wat kunnen we zeggen over de absolute drempel bij verschillende sensorische modaliteiten?
Ze verschilt
36
Wat is de discriminatietaak?
Een taak om verschillen tussen stimuli te herkennen
37
Met welke reactie van Donders komt de discriminatietaak het beste overeen?
De B-reactie
38
Hoe wordt een discriminatietaak uitgevoerd?
1. Standaard stimulus
2. Andere prikkels vergelijken met standaard stimulus
39
Welke vraag wordt gesteld bij de verschildrempel?
Hoe groot moet het verschil tussen 2 stimuli zijn om gedetecteerd te worden?
40
Waarvoor staat JND
Just noticeable difference
41
Wat is JND?
Het kleinst waarneembare verschil tussen 2 prikkels dat in 50% van de gevallen opgemerkt wordt
42
Wat houdt de wet van Weber in?
JND is geen constante, maar is relatief. Hoe groter de standaardstimulus (I), hoe groter het verschil moet zijn om in 50% van de gevallen opgemerkt te worden
43
Als je de standaardstimulus x5 doet, wat moet je dan doen met het JND?
Ook x5
44
Wat is k?
De Weberfractie: een constante afhankelijke van sensorische modaliteit
45
Wat is de formule van k?
k = JND / I
46
Wat is 'shrinkflation'?
De consument evenveel laten betalen voor een kleinere hoeveelheid product
47
Hoe komt het dat shrinkflation werkt?
Omdat er gekeken wordt naar JND en door het product net zoveel te verkleinen dat het maar beperkt merkbaar is door de consument
48
Vul aan:
Detectie- en verschildrempels zijn...
relatief
49
Wat wordt bedoeld met detectie- en verschildrempels zijn relatief?
Deze drempels zijn afhankelijk van verschillende factoren: omgeving, vermoeidheid, aandacht,...
50
Wat wordt bedoeld met schaal als 1 van de 3 vragen van psychofysica?
Het verband tussen de intensiteit van de stimulus en de intensiteit van de subjectieve ervaring
51
Hoe verloopt het verband tussen de intensiteit van de stimulus en de intensiteit van de subjectieve ervaring?
Niet-lineair. Het is een machtsfunctie
52
Wat houdt het feit dat het verband tussen intensiteit van de prikkel en van de subjectieve ervaring een machtsfunctie is in?
Dat er eerst een sterkere stijging is en nadien dat de curve afvlakt. Verschillen worden naarmate de intensiteit van de prikkel minder sterk waargenomen.
53
Wat is de machtswet van Stevens?
Dat het verband tussen intensiteit van de prikkel en de subjectieve ervaring van de prikkel geen lineair verband is, maar een machtsfunctie
54
Welk concept wordt hiermee bedoeld: het verband tussen intensiteit van de prikkel en de subjectieve ervaring van de prikkel is geen lineair verband, maar een machtsfunctie
De machtswet van Stevens
55
Waarvan is de machtswet van Stevens afhankelijk?
De sensorische modaliteit
56
Wat is het doel van perceptie?
Bepalen welke actie vereist is
57
Waar steunt het doel van perceptie op?
Op objectherkenning
58
Wat is de centrale vraag binnen de overgang van waarneming tot herkenning?
Hoe herkennen we informatie?
59
Welke 2 manieren van verwerking zijn er?
Bottom-up en top-down verwerking
60
Wat zijn andere termen voor bottom-up verwerking?
* Data-gestuurde verwerking
* Gestuur vanuit omgeving
61
Wat zijn andere termen voor top-down verwerking?
* Concept-gestuurde verwerking
* Gestuurd vanuit brein
62
Wat kan allemaal bijdragen tot een top-down verwerking?
* Verwachtingen
* Concepten
* Herinneringen
* ...
63
Hoe verloopt de informatieverwerking bottom-up?
Als een stroom info van buiten naar de hersenen
64
Hoe verloopt de informatieverwerking top-down?
Verwachtingen, kennis,... beïnvloeden de waarneming
65
Welke informatieverwerking is sneller: bottom-up of top-down? En waarom?
Top-down, want je hebt al informatie, verwachtingen en een concept waarin je de informatie kan gaan zoeken
66
Welke 2 modellen van objectherkenning zijn er? Welke namen zijn aan deze modellen verbonden?
* De computationele benadering (David Marr)
* Recognition by component theory (Irving Biederman)
67
Wie was Marr?
Een neurofysioloog
68
Hoe zag Marr waarneming?
Als een informatieverwerkingsprobleem
69
Hoe ging Marr het informatieverwerkingsprobleem aanpakken?
Door het in opeenvolgende stappen op te delen waarbij in elke stap iets gedaan moet worden.
70
Welke 3 fasen (3 niveaus) van representatie stelt Marr voor?
1. Primaire schets
2. 2,5D schets
3. 3D representatie
71
Wat houdt het maken van een ruwe primaire schets in?
Retinale beelden worden herleid tot grijsschaalrepresentatie
72
Welke informatie is er beschikbaar in de ruwe primaire schets van Marr?
* Geen kleurinformatie
* Irrelevante informatie wordt weggefilterd
* Wel randen, contouren en oppervlakken
73
Hoe worden randen, contouren en oppervlakken gedetecteerd in de ruwe primaire schets van Marr?
Door de bepaling van helderheidsovergangen
74
Hoe zien we oppervlakken?
Door overgangen in helderheid te detecteren
75
Wat houdt het Craik-Cornsweet-O'Brien effect in?
Dat je door manipulatie van de helderheidsovergang kan denken dat twee oppervlakken een andere helderheid hebben
76
Hoe kan er bij de ruwe primaire schets gezien worden welke onderdelen behoren tot eenzelfde object?
Door perceptuele organisatie volgens de Gestaltwetten
77
Wat geeft de gestaltbenadering aan?
Dat objectformatie tot stand komt na zelforganisatie van onderdelen: het geheel is meer dan de som der delen
78
Wat houdt de perceptuele organisatie volgens het principe van Prägnanz in?
Dat we de perceptuele input organiseren tot meest eenvoudige en meest stabiele vorm
79
Wat houdt de volledige primaire schets in?
Het overblijvende beeld van de volledige primaire schets = het patroon van gegroepeerde randen en oppervlakken
80
Wat zijn de beperkingen van de volledige primaire schets?
* Het is te ruw om herkenning mogelijk te maken
* Er is extra informatie nodig
81
Wat doet een 2,5D schets?
Die voegt diepte toe aan de primaire schets
82
Wat is de oriëntatie van de objectdelen bij de 2,5D schets?
De afstanden en oriëntaties van objectoppervlakken uit de primaire schets staan tov de waarnemer.
83
Obv wat wordt de 2,5D schets gemaakt?
Algoritmes: dieptecues en schaduwen
84
Waarom is een 2,5D schets 2,5 en niet 3D?
Omdat de informatie nog gezichtspuntafhankelijk is. Het is nog 2D, maar je hebt wel informatie over hoe objectdleen georiënteerd zijn.
Je hebt een egocentrische representatie
85
Wat wordt bedoeld met de egocentrische representatie?
De representatie is kijkergericht, vanuit standpunt waarnemer. Voor echt gezichtspunt is er een andere representatie
86
Hoe evolueren we van de 2,5D representatie naar een 3D representatie?
Door van een gezichtspuntafhankelijke, kijkergerichte waarneming naar een gezichtspuntonafhankelijke, voorwerpgerichte waarneming te gaan
87
Wat is een allocentrische representatie?
Een representatie die gezichtspuntonafhankelijke en voorwerpgericht is
88
Hoe noemen we een representatie die gezichtspuntonafhankelijk en voorwerpgericht is nog?
Een allocentrische representatie
89
Wat gebeurt er met de schets naarmate die allocentrisch wordt?
Hij wordt abstracter en hiërarchischer
90
Welke plaats hebben cilinders in het model van Marr?
Objecten worden gezichtspuntonafhankelijke gemodelleerd adhv hiërarchisch gestructureerde cilinders
91
Hoe kunnen we het model van Marr evalueren?
* Het is een gedeeltelijke verklaring voor menselijke waarneming: zenuwcellen maken inderdaad soortgelijke berekeningen.
* De toepassing van dit model op robots had echter een matig succes
* Hoe gebeurt de matching vervolgens tussen gezichtspuntonafhankelijke representaties (cilinders) en representaties opgeslagen in ons geheugen?
92
Wat staat centraal in de recognition by component theory?
Geons = geometrical ions
93
Wat zijn geons en hoeveel zijn er?
36 geons die een soort alfabet van visuele objectrepresentatie vormen
94
Zijn geons gezichtspuntafhankelijk of onafhankelijk? En wat is hier het gevolg van?
Gezichtspuntonafhankelijk. Daardoor is er geen 2,5D voorstelling nodig
95
Waarom is een 2,5D representatie bij RCT overbodig?
Omdat je geons al kan afleiden uit 2D representatie
96
Wat is de hypothese bij RCT?
Object met achterhaalbare geons worden sneller herkend dan objecten waarvan geons niet achterhaalbaar zijn
97
Hoe kunnen we RCT evalueren?
* Precieze matching van gezichtspuntonafhankelijke geons en geheugenrepresentatie is onduidelijk
* Objectherkenning verloopt niet enkel gezichtspuntonafhankelijk, maar ook gezichtspuntafhankelijk
* Kan minder goed herkenning van specifieke objecten verklaren (bvb verschillende gezichten)
98
Hoe weten we dat zowel gezichtspuntafhankelijkheid als gezichtspuntonafhankelijkheid een rol spelen?
Bepaalde neuronen zijn gevoelig voor gezichtspuntonafhankelijkheid, andere voor gezichtspuntafhankelijkheid
99
Hoe kunnen we de beide modellen (computationeel en recognition by component) van perceptie evalueren?
* Beide modellen zijn bottom-up
* Maar waarneming hangt ook af van context, ervaring, verwachting
100
Zijn de twee modellen van perceptie bottom-up of top-down?
Bottom up
101
Waarvoor zijn top-down processen nodig?
Om een volledig beeld te geven van perceptie. Dit is een interactief model
102
Wat is gezichtsherkenning?
Een complex vorm van objectherkenning
103
De mens is een ... in gezichtsherkenning
Specialist
104
Waarom is gezichtsherkenning een complexe vorm van objectherkenning?
Een gezicht bestaat telkens uit dezelfde onderdelen
105
Wat is een prototype?
Een gemiddeld object
106
Wat is een prototypisch gezicht?
Een mathematisch gemiddelde van gezichten
107
Wat doen we bij het zien van een gezicht volgens het prototypisch model?
We vergelijken het gezicht dat we zien met een prototypisch gezicht. We berekenen als het ware de afstand tussen de onderdelen van het gezicht en berekenen dan hoeveel die afstanden afwijken van de afstanden van het prototypische gezicht
108
Welk prototype hebben wij voor gezichten?
Elke mens heeft unieke prototypes
109
Waarmee worden prototypes in verband gebracht?
Aantrekkelijkheid
110
Hoe komt het dat prototypes in verband worden gebracht met aantrekkelijkheid? Wat zit daar achter?
Hoe meer een gezicht beantwoord aan een prototype, hoe eenvoudiger de perceptuele analyse wordt. Er is minder cognitieve inspanning vereist
111
Wanneer wordt een prototype aantrekkelijker: als er meer of minder gezichten toegevoegd zijn aan het mathematisch gemiddelde?
Meer
112
Waarvan hangt de aantrekkelijkheid van een prototype af?
Van de originele input van het prototype: hoe meer aantrekkelijke gezichten, hoe aantrekkelijker
113
Welk hersendeel is een belangrijke betrokkene bij het herkennen van gezichten?
de FFA of fusiforme face area
114
Welk hersendeel is een belangrijke betrokkene bij het herkennen van gezichten?
de FFA of fusiforme face area
115
Wat is prosopagnosie?
Het niet herkennen van gezichten (een aandoening)
116
Wat zien we in de hersenen bij mensen met prosopagnosie?
Een verminderde activatie van de FFA
117
Waarvan werd gedacht dat het een verwarrende variabele zou kunnen zijn bij de functie van de FFA?
Expertise
118
Welk experiment onderzocht of expertise een verwarrende factor was bij de functie van de FFA?
Het experiment met de Greebles
119
Hoe verliep het experiment met de Greebles?
Er werden mannetjes gemaakt die een gelijkaardige compositie hadden als gezichten (dus ook allemaal componenten die elke Greeble had, maar de componenten verschilden in vorm). De participanten kregen 4 dagen training over de Greebles. Er werd voor en na de training gekeken hoe hard de FFA oplichtte bij het zien van een Greeble
120
Wat werd ontdekt bij het experiment met de Greebles?
De FFA lichtte niet op voor de training, maar na de training lichtte de FFA even hard op bij Greebles als bij gezichten (n-sign verschil)
121
Welke wetmatigheid mbt de FFA kunnen we deduceren uit het experiment met de Greebles?
Dat de FFA gaat activeren door expertise, niet per se alleen door gezichten. Wij als mensen zijn experten in gezichten en daarom licht de FFA op als we gezichten zien.
122
Wat is perceptuele expertise?
Expertise in dingen die we zien
123
Bij wie zien we oa nog verhoogde activiteit in de FFA?
Vogelexperten bij het zien van vogels en auto-experten bij het zien van auto's
