Plantaardige en dierlijke cellen Flashcards

(37 cards)

1
Q

wat is een organel?

A

een organel is elk deel van een cel met een eigen functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is het celmembraan?

A

het celmembraan is de buitenste laag van een cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat hebben plantaardige cellen wel, die dierlijke cellen niet hebben?

A

plantaardige cellen hebben om het celmembraan nog een celwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat hebben plantaardige cellen wel, die dierlijke cellen niet hebben?

A

plantaardige cellen hebben om het celmembraan nog een celwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat hebben plantaardige cellen wel, die dierlijke cellen niet hebben?

A

plantaardige cellen hebben om het celmembraan nog een celwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat hebben plantaardige cellen wel, die dierlijke cellen niet hebben?

A

plantaardige cellen hebben om het celmembraan nog een celwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

uit wat bestaat het celmembraan voor het grootste deel?

A

uit vetmoleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is de inwendige van de cel?

A

het cytoplasma (celplasma)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waar ligt de celkern?

A

de celkern ligt in het cytoplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat doet het kernmembraan?

A

het kernmembraan vormt de buitenste laag van de celkern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat bevatten veel plantaardige cellen?

A

veel plantaardige cellen bevatten een grote centrale vacuole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waar speelt de grote centrale vacuole een belangrijke rol?

A

de grote centrale vacuole speelt een belangrijke rol bij de stevigheid van plantaardige cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waar komen plastiden voor?

A

in het cutoplasma van plantaardige cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is de functie van het celmembraan?

A

het celmembraan scheidt het inwendige van de cel, van het milieu buiten de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

uit wat bestaat cytoplasma?

A

cytoplasma bestaat uit water met organellen en opgeloste stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zit rond de celkern en wat bevat de celkern?

A

de celkern is omgegeven met het kernmembraan en bevat kernplasmaw

14
Q

wat zit rond de celkern en wat bevat de celkern?

A

de celkern is omgegeven met het kernmembraan en bevat kernplasmaw

14
Q

wat zit rond de celkern en wat bevat de celkern?

A

de celkern is omgegeven met het kernmembraan en bevat kernplasma

15
Q

wat is het vacuole, wat zit rond het vacuole en wat bevat het vacuole?

A

het vacuole is een blaasje in het cytoplasma, omgegeven door een vacuolemembraan en gevuld met vacuolevocht

16
Q

wat kan het vacuole bevatten?

17
Q

geef voorbeelden van plastiden?

A
  1. bladgroenkorrels (chloroplasten)
  2. chromoplasten
  3. leukoplasten
18
Q

wat bevatten chloroplasten?

A

chloroplasten bevatten bladgroen

19
Q

wat bevatten chromoplasten?

A

chromoplasten bevatten kleurstoffen

20
Q

wat is de functie van de leukoplasten

A

leukoplasten dienen om stoffen zoals vet, zetmeel en eiwit op te slaan

21
wat kunnen sommige plastiden doen?
sommige plastiden kunnen overgaan in andere plastiden
22
wat is een celwand?
celwand is een stevig laagje om de cel heen
23
tot wat behoort het celwand?
een celwand is tussencelstof
24
wat zijn intercellulaire ruimten?
intercellulaire ruimten zijn holten tussen celwanden, gevuld met lucht of vocht
25
wat bevatten dierlijke cellen niet?
dierlijke cellen bevatten geen grote centrale vacuole, geen plastiden en geen celwand
26
wat kan je met een microscoop doen?
met een microscoop kan je delen van organismen bestuderen
27
uit wat bestaat een preparaat?
een preparaat bestaat uit een objectglas en een dekglas met daartussen het object
28
hoe moet het object zijn en waarom?
het object moet erg dun zijn , om licht door te kunnen laten
29
wat is het lichtmicroscoop?
een lichtmicroscoop = de vergroting van het oculair x de vergroting van het objectief
30
hoeveel keer kan een elektronenmicroscoop vergroten?
meer dan 100 000 keer
31
waar zie je het beeld bij een elektronenmicroscoop?
het beeld verschijnt op een computerscherm
32
wat gebeurt bij een TEM?
bij een TEM is geen diepte te zien
33
wat gebeurt bij SEM
bij SEM is wel een diepte te zien